Modalverben präsens m4

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Modalverben

Lesdoelen

In deze les leer je wat de modale werkwoorden zijn.

Je leert wat de vertalingen zijn

Je leert de modale werkwoorden toepassen en vervoegen

Wat is een modaal werkwoord?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)

• staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  

•  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Modalverben in het Duits:

Dus dit zijn ...

• dürfen   (= mogen)
• können (= kunnen)
• mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
• wollen  (= willen)
• (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen

Bij een modaal werkwoord in het Duits:

• Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  
• Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

Wat is er nu anders?

             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':

ich               wohn e                          ich                kann 

du                wohn st                         du                kann st

er/sie/es   wohn t                           er/sie/es    kann 

wir               wohn en                        wir                könn en

ihr                wohn t                            ihr                könn t

sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Wat is er nu anders?

             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':

ich               wohn e                          ich                kann 

du                wohn st                         du                kann st

er/sie/es   wohn t                           er/sie/es    kann 

wir               wohn en                        wir                könn en

ihr                wohn t                            ihr                könn t

sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Wat helpt je bij het leren?

• Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
  - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
  - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann
  - müssen (= moeten, ik moet)  > ich muss
  - wollen (= willen, ik wil)  > ich will
  

De tweede letter verandert zich naar welke letter?

dürfen, können, mögen

Dure konijnen mogen aaien

1. i
2. u
3. e
4. a

De tweede letter van het werkwoord "müssen" verandert zich ook.

Naar welke?

Mus uitlaten

1. a
2. u
3. i
4. e

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

1. Er könne
2. Er kann
3. Er kannt
4. Er könnt

Vertaal:
jij mag

1. du darfst
2. du magst
3. du darf
4. du mag

..... (müssen) ich da umsteigen?

1. müss
2. mass
3. müsse
4. muss

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?

1. könnst
2. kanst
3. kannst
4. kan

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?

1. darf
2. darft
3. dürft
4. dürftet