230323 uitleg presentatie + woordenschat H1

Leg je deze materialen op tafel?

Leesboek
Etui
Werkboek
Schrift
IPad


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Leg je deze materialen op tafel?

Leesboek
Etui
Werkboek
Schrift
IPad


Slide 1 - Tekstslide

De planning van vandaag:

  1. Leeskwartiertje
  2. Uitleg komende periode
  3. Start presentatieopdracht
  4. Woordenschat H1
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Presenteren

Individuele presentatie over een stelling + argumenten

Telt 1x mee (verschilt per persoon wanneer je bent ingeroosterd - vanaf )
Lezen H1 t/m 6

Tekst met vragen.

Telt 2x mee (in de proefwerkweek)
Boek uit
16 mei

Slide 3 - Tekstslide

De planning van vandaag:

  1. Leeskwartiertje
  2. Uitleg komende periode
  3. Start presentatieopdracht
  4. Woordenschat H1

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Leerdoel

Na deze les weet je hoe je de opdracht "presentatie houden met het innemen van een duidelijk standpunt" juist kunt uitvoeren.

Je weet wat een stelling, mening en argument is.

Slide 6 - Tekstslide

Presentatie standpunt innemen
Je gaat een presentatie houden van ca. 4 minuten.


Tijdens jouw presentatie, is het doel om je publiek te overtuigen van jouw mening.


Je bent voor of tegen een standpunt. Dit moet je goed duidelijk maken!

Slide 7 - Tekstslide

Presentatie standpunt innemen
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 

Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.


Zie H. 4 Lezen blz. 108 


Slide 8 - Tekstslide

Presentatie standpunt innemen
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:

– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Slide 9 - Tekstslide

Presentatie standpunt innemen
Mening onderbouwen

Je hebt een standpunt en je hebt een mening. Nu ga je jouw mening onderbouwen.

Je zoekt drie argumenten die jouw mening ondersteunen. 'Omdat ik het vind...' is niet echt geschikt. Kun je onderzoeken, artikelen of filmpjes vinden die jouw mening ondersteunen?

Slide 10 - Tekstslide

Presentatie standpunt innemen
De opdracht

Je kiest een standpunt/ stelling van de website: 
Debatindeklas.nl/stellingen

Je kunt kiezen uit actuele stellingen, stellingen per thema of klassiekers.

Kies een stelling waar je echt in geïnteresseerd bent.



Slide 11 - Tekstslide

Presentatie standpunt innemen
Maak een bouwplan.

Inleiding: omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals Ik vind …, Ik ben van mening dat …, Het wordt tijd dat ….

Middenstuk: Gebruik bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook, ten slotte. 
 
Slot: Herhaal kort je standpunt. Gebruik signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, daarom, dus.





Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

De opdracht
Stelling kiezen 

Ga naar http://www.debatindeklas.nl/stellingen/ 

Kies een stelling die jou aanspreekt en bepaal jouw standpunt: ben je voor of tegen?







timer
7:00

Slide 16 - Tekstslide

Pauze
timer
4:00

Slide 17 - Tekstslide

De planning van vandaag:

  1. Leeskwartiertje
  2. Uitleg komende periode
  3. Start presentatieopdracht
  4. Woordenschat H1

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoel

Ik kan vergelijkingen herkennen en begrijpen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!

But you were as pretty as a preachers wife on Sunday


And I was useless like a church bell on a Friday night

Slide 21 - Tekstslide

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. 
Beeld en object staan naast elkaar.

Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 22 - Tekstslide

vergelijking met als
Bij de vergelijking met als geef je met het woordje 'als' aan welk beeld er bij het object hoort:

Ik ben zo mager      als      een lat.
(object )                                 (beeld)

Slide 23 - Tekstslide

vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)

Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 24 - Tekstslide

vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww)                   (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

De opdracht
Opdracht

Werk in tweetallen.
Maak opdracht 1, 2 en 4 van Woordenschat H1 (blz. 24)

Klaar?
Ga vast op zoek naar argumenten voor bij je stelling en standpunt. 







timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide