Les 1 onderwerp zinsontleden

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Introductie

In deze les herhalen de leerlingen zaken die zij geleerd hebben op de basisschool. Dit om de voorkennis te activeren. - Onderwerp van een zin - Het lidwoord - Het zelfstandig naamwoord

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

START
Bespreken van de vorige les:

- Wat is een werkwoordelijk gezegde?
- Welke (4) feitjes over het werkwoordelijk gezegde hebben we besproken?

Zet het op je wisbordje en wissel uit

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen en taaldoelen:
Ik kan..
- Het WG benoemen en uit een zin halen.
- Benoemen wat een onderwerp (O)is en deze uit de zin halen.
- Zowel het WG als het O met zinsdeelstrepen verdelen.

Slide 3 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?


Slide 4 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.


Vraag: Wie schuift?

Antwoord: ....

Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: ....

Slide 6 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas mh1b heeft een talentenjacht georganiseerd.
A
Wie heeft georganiseerd?
B
Wat heeft georganiseerd?

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Klas mh1b heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Slide 8 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 10 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Wie speelt?
B
Wat speelt?

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Slide 12 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Wie kan kopen?
B
Wat kan kopen?

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Slide 14 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
A
Wie krijgen?
B
Wat krijgen?

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De dokter roept de patiënt.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De gids geeft de toerist informatie.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De piloten wilden liever kapitein worden.

Slide 21 - Open vraag

Maken
Je gaat maken 1 t/m 5
7e uur verder uitleg over zinsdelen.

Slide 22 - Tekstslide