Een goed begin - herhaling hoofdstuk 1

Een goed begin


Oefening en herhaling hoofdstuk 2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Een goed begin


Oefening en herhaling hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Doel:
- Je weet wat je zegt als jij jezelf moet voorstellen;
- Je weet wat je doet als jij jezelf moet voorstellen;

Slide 2 - Tekstslide

Ik ben . . . 
Wat zeg je als jij ergens nieuw bent en je wilt je voorstellen?
  1.  
  2.  
  3.  

Slide 3 - Tekstslide

Ik ben . . . 
Wat zeg je als jij ergens nieuw bent en je wilt je voorstellen?
  1.  Hallo, ik heet _____
  2.  Hallo, ik ben _____
  3. Hallo, mijn naam is_____ 

Slide 4 - Tekstslide

Ik ben . . . 
Wat doe je als jij ergens nieuw bent en je wilt je voorstellen?
  1.  
  2.  

Slide 5 - Tekstslide

Ik ben . . . 
Wat doe je als jij ergens nieuw bent en je wilt je voorstellen?
  1.  Hand geven
  2.  Drie zoenen

Slide 6 - Tekstslide

Ik ben . . . 
Oefening!

- loop rond;
- als ik zeg stop, ga jij je voorstellen aan wie bij jou staat;
- geef elkaar feedback;
- nog een keer.

Slide 7 - Tekstslide

Jij of u?
Wanneer zeg je 'jij'?
Wanneer zeg je 'u'?

Slide 8 - Tekstslide

Jij of u?
Jij: familie, vrienden, collega's, jonge mensen.

U: meer afstand + extra respect
- Oudere mensen (ook familie)
- In de winkel, bij de IND, tegen docenten, 
   tegen de dokter en tandarts....

Slide 9 - Tekstslide

Slapen gaan
Wat zeg je als je gaat slapen?

Slide 10 - Tekstslide

Slapen gaan
Welterusten (wel-te-rusten)

Slaap lekker (fijn)

Slide 11 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
EÉN PERSOON:
  • Ik heb een boek, het is _______ boek;
  • Jij hebt een boek, het is _______ boek;
  • Hij heeft een boek, het is _______ boek;
  • Zij heeft een boek, het is _______ boek;
  • U heeft een boek, het is _______ boek;



Slide 12 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
ÉÉN PERSOON:
  • Ik heb een boek, het is MIJN boek;
  • Jij hebt een boek, het is JOUW boek;
  • Hij heeft een boek, het is ZIJN boek;
  • Zij heeft een boek, het is HAAR boek;
  • U heeft een boek, het is UW boek;



Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
TWEE OF MEER PERSONEN:
  • Wij hebben een boek, het is ______ boek;
  • Jullie hebben een boek, het is ______ boek;
  • Zij hebben een boek, het is ______ boek;



Slide 14 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
TWEE OF MEER PERSONEN:
  • Wij hebben een boek, het is ONS boek; (het = ons, de = onze)
  • Jullie hebben een boek, het is JULLIE boek;
  • Zij hebben een boek, het is HUN boek;



Slide 15 - Tekstslide

ik
jullie
jij
zij (1)
zij (2)
hij
u
wij
jullie
zijn
hun
mijn
onze
ons
haar
jouw
uw

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Tekstslide