hfdst 8 paragraaf 6

Programma

1. het begrip concurrentie positie in eigen woorden omschrijven.
2. de vier productie factoren in eigen woorden te omschrijven.
3. minimaal 2 voorbeelden te benoemen van de vier productiefactoren

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma

1. het begrip concurrentie positie in eigen woorden omschrijven.
2. de vier productie factoren in eigen woorden te omschrijven.
3. minimaal 2 voorbeelden te benoemen van de vier productiefactoren

Slide 1 - Tekstslide

Het bedrijf en zijn  concurrentie

de positie van een producent in de strijd om de gunst van de klant.

Vb. Stijgen de kosten van de productie door bijvoorbeeld hogere lonen, dan verzwakt de concurrentiepositie van dat bedrijf wanneer concurrenten deze hogere kosten niet hebben --> faillisement of ontslag van werknemers --> structurele werkloosheid

Slide 2 - Tekstslide

productiefactoren
Arbeid
noodzakelijke arbeid voor de productie

Kapitaal
huisvesting, machines, transportmiddelen

Natuur
grondstoffen en energie voor productie

Slide 3 - Tekstslide

De natuur:

Regen, zon, wind, schaduw, een bevroren sloot. Van de natuur kun je op veel manieren plezier hebben. 

Dan consumeer je door de natuur. 


De natuur levert ook de grondstoffen waarvan producten worden gemaakt.  

Slide 4 - Tekstslide

Inkomen?
Bij elke productiefactor verdien/ ontvang je een bepaalde vorm van inkomen.
  • Kapitaal?
  • Arbeid?
  • Natuur?
  • Ondernemerschap?

Slide 5 - Tekstslide

Production factors

"The means needed to produce goods ans services."

  • Nature (natuur)
  • Examples: Rain, water and land
  • Labour (arbeid)
  • Examples: Workforce or employees
  • Capital (kapitaal)
  • Examples: Machinery and tools (capital goods)
  • Entrepreneurship (ondernemerschap)
  • Examples: Combining production factors

Slide 6 - Tekstslide

zzp-er
Iemand die werkt zelfstandig, heeft dus een eigen onderneming. Een zzp-er heeft geen personeel en betaalt inkomstenbelasting over de winst.

Slide 7 - Tekstslide

Verlengde instructie
Leerlingen van groep 1 -> Werken zelfstandig verder (10min)

Leerlingen van groep 2 -> Werken zelfstandig aan de opdrachten (10min)

leerlingen groep 3 -> Luisteren en werken mee met de verlengde instructie. 

Slide 8 - Tekstslide

Om te produceren zijn productiefactoren nodig:


natuur (grondstoffen);
arbeid (het product moet gemaakt worden);
kapitaal (machines, productiemiddelen);
ondernemerschap (de combinatie van natuur, arbeid en kapitaal moet leiden tot winst)


Slide 9 - Tekstslide

Produceren
  • Produceren: Het maken van goederen en het leveren van diensten.


  • Productie in enge zin: activiteiten in formele sector, bedrijven en overheid.


  • Productie in ruime zin: alle activiteiten waarmee je in je behoefte kunt voorzien.
  • Zowel productie in formele sector als de informele sector.


Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, interest en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, interest, winst en loon

Slide 11 - Quizvraag

Kadir werkt aan de persmachine. Toen deze werd gekocht, deed Deco BV een investering in
A
Arbeid
B
kapitaalgoederen
C
natuur

Slide 12 - Quizvraag

Tom hoort bij de productiefactor
A
Arbeid
B
kapitaalgoederen
C
natuur

Slide 13 - Quizvraag

Bij duurzaam toerisme houd je rekening met
A
het milieu
B
de natuur
C
milieu, natuur, cultuur en bevolking
D
goedkoop reizen

Slide 14 - Quizvraag

Noem de productiefactoren
A
Arbeid Natuur en Kapitaal
B
Arbeid Natuur Kapitaal en Ondernemerschap
C
Arbeid Natuur en Kapitaalgoederen
D
Arbeid Natuur Kapitaalgoederen en Ondernemerschap

Slide 15 - Quizvraag

Tom rijdt met een vrachtwagen van Deco BV. De vrachtwagen hoort bij de productiefactor
A
Arbeid
B
kapitaalgoederen
C
natuur

Slide 16 - Quizvraag

Geef bij elke productiefactor een voorbeeld van produceren van friet. Doe het zo: natuur: arbeid: kapitaal:

Slide 17 - Open vraag

Wat hoort NIET bij onbetaald werk
A
huishouden
B
vrijwilligerswerk
C
loondienst
D
tv kijken

Slide 18 - Quizvraag

Een werkgever laat mensen 20 uur werken zonder pauze, mag dit?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Je werkt als timmerman met zware balken. Is je werkgever verplicht werkschoenen voor je te regelen?
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Zelfstandige verwerking
Groep 1 -> zelfstandig werken aan de opdrachten. (10 min)

Groep 2-> zelfstandig werken aan de opdrachten waarbij de docent individuele feedback geeft. (10 min)

Groep 3 -> zelfstandig werken aan de opdrachten waarbij de docent individuele feedback geeft. (10 min)

Slide 22 - Tekstslide

Wat heb je nu geleerd?
Gezamelijke afsluiting met groep 1,2 en 3

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open vraag