Formuleren periode B

Formuleren
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Dubbelop 1/2
Onjuiste herhaling: een vast voorzetsel twee keer gebruiken
      vb. Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer aan ergeren.
          Moet zijn: Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer ergeren.

Tautologie: twee keer hetzelfde zeggen met verschillende woorden
    vb. Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet ineens naar beneden.
          Moet zijn: Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet naar beneden.

Pleonasme: een deel van de betekenis van het woord (woordgroep) wordt nogmaals gegeven
   vb. Waarom heeft die stomme sufferd dat tijdens de les gedaan?
        Moet zijn: Waarom heeft die sufferd dat gedaan?

Slide 2 - Tekstslide

Dubbelop 2/2
Contaminatie: twee woorden of uitdrukkingen worden verward en fout gebruikt.
     vb. uitprinten, overnieuw, nachecken, omhoog stijgen
        Moet zijn: uitdraaien/printen, opnieuw/over, nakijken/checken, omhoog gaan/stijgen

Dubbele ontkenning: in zinnen met een ontkennend werkwoord, wordt nog een ontkenning  
                                             toegevoegd
    vb. De trainer raadt ons af voorlopig niet te gaan hardlopen.
        Moet zijn: De trainer raadt ons aan voorlopig niet te gaan hardlopen. (aanraden)
                              De trainer raadt ons af voorlopig te gaan hardlopen. (afraden)

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Wanneer is iets een persoonlijk voornaamwoord en wanneer bezittelijk?

persoonlijke voornaamwoorden: ik, me, mij (geven een persoon aan)
bezittelijke voornaamwoorden: mijn, m'n (geven een bezit aan)

Verander de zin in de ik-vorm

Heb je je huiswerk gemaakt? -> Heb ik mijn huiswerk gemaakt.
Dus: eerste je is een persoonlijk voornaamwoord, tweede je is een bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Hun of hen
Hen
- Wanneer het een lijdend voorwerp is (wie/wat + wg + o)
- Na een voorzetsel (kast-woorden)

Hun
- Als het een meewerkend voorwerp is en geen voorzetsel ervoor heeft staan 
   (aan/voor + wie/wat + wg + o + lv)
- Gebruik hun NOOIT als onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

Geef de juiste vorm aan.

De kinderen gingen hun vader in de gevangenis bezoeken, maar de man wilde hen/hun niet zien.
A
hen
B
hun

Slide 7 - Quizvraag

Uitleg
De kinderen gingen hun vader in de gevangenis bezoeken, maar de man wilde hen niet zien.

Hen = lijdend voorwerp
 -> verwijst naar de kinderen
 -> achterhalen wat de kinderen voor zinsdeel is
         - wilde zien=wg, de man=ond, hen=lv

Slide 8 - Tekstslide

Geef de juiste vorm aan.

Toen de docenten de trainingen bezochten, boden de trainers hen/hun een lunch aan.
A
hen
B
hun

Slide 9 - Quizvraag

Uitleg
Toen de docenten de trainingen bezochten, boden de trainers hun een lunch aan.

Hun = meewerkend voorwerp
 -> verwijst naar de docenten
 -> achterhalen wat de docenten voor zinsdeel is
         - boden aan=wg, de trainers=ond, een lunch=lv, hun=mw

Slide 10 - Tekstslide

Dat of wat
Gebruik dat als je verwijs naar een het-woord
   vb. Het prachtige huis dat daar staat........

Gebruik wat als je verwijst naar:
 - een overtreffende trap (het mooiste wat ik ooit heb gezien)
 - een onbepaald voornaamwoord (hij heeft iets wat ik ook graag wil hebben) 
 - een hele zin (De sporters hebben zich goed ingezet tijdens de training, wat de trainers positief 
                               vonden)

Slide 11 - Tekstslide

Incongruentie
Onderwerp en persoonsvorm moeten in getal gelijk zijn (ond=mv, pv=mv). Is dat niet het geval, dan is er sprake van incongruentie.

Vier vormen van incongruentie komen vaak voor:
1. Een meervoudig onderwerp wordt voor enkelvoudig aangezien (media, drugs=mv)
2. Een enkelvoudig onderwerp wordt voor meervoudig aangezien (Zowel Jip, als Janneke=ev)
3. In het onderwerp wordt een enkelvoudige kern gevolgd door een meervoudige bijvoeglijke 
   bepaling (meer dan de helft (kern) van de leerlingen (bijv.bep.) , heeft .....) 
4. Een meerwerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien (Bezoekers van het congres die vragen willen stellen aan de sprekers, worden (wordt) verzocht dat van tevoren kenbaar te maken.

Slide 12 - Tekstslide

Is de onderstaande zin goed of fout geformuleerd?

De financiële injectie in het bedrijfsleven en de lichte industrie leiden volgens rechtse politici binnen enkele jaren tot grote economische groei.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Leg uit waarom je voor je antwoord hebt gekozen of waarom je nu weet dat je antwoord fout was.

Slide 14 - Open vraag

Uitleg
De zin was:

"De financiële injectie in het bedrijfsleven en de lichte industrie leiden volgens rechtse politici binnen enkele jaren tot grote economische groei."

In deze zin moet leiden leidt zijn, want de fanciële injectie is enkelvoud en de lichte industrie ook.

Slide 15 - Tekstslide

Foutieve samentrekking 1/2
Als in een zin bepaalde woorden herhaald worden, mag je die in sommige gevallen een van beide keren weglaten. Dat heet een samentrekking.

Dit komt voor bij:
- woorddelen: in voor- en tegenspoed
- woorden: dure en goedkope kleren
- zinsdelen: Jan sport in Groningen en Piet in Leeuwarden.

Maar dit gaat ook wel eens fout.....

Slide 16 - Tekstslide

Foutieve samentrekking 2/2
Je mag alleen iets weglaten als dat deel aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
- de betekenis van het weggelaten deel is hetzelfde
- de vorm (bijvoorbeeld enkelvou/meervoud) is hetzelfde
- de grammaticale functie (ond/ lv / mv etc.) is hetzelfde

Fout is
- De jongen smeerde een boterham en hem daarna snel naar buiten.
         Hier wordt de jongen en smeerde weggelaten. De jongen zou wel kunnen, maar smeerde 
         heeft een andere betekenis. Goed zou zijn:
                      - De jongens smeerde een boterham en smeerde hem snel daarna naar buiten.

Slide 17 - Tekstslide

Geef aan wat er fout is in de volgende zin.

Mijn ouders wonen in een grote villa, maar ik op een klein kamertje in het centrum.

Slide 18 - Open vraag

Uitleg
De zin was: "Mijn ouders wonen in een grote villa, maar ik op een klein kamertje in het centrum."

Hier wordt het woord wonen niet herhaald, maar dat is fout. De zin moet zijn:

Mijn ouders wonen in een grote villa, maar ik woon op een klein kamertje in het centrum. 
-> Het weggelaten woord is in de tweede zin verschillend van vorm en mag daarom niet worden 
      weggelaten.

Slide 19 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin 1/2
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Een beknopte bijzin is afgeleid van een bijzin.

Voorbeeld
- Omdat hij zijn training wel wilde volgen, ging hij op school goed zijn huiswerk maken. (bijzin)
- Om te trainen, ging hij goed zijn huiswerk maken. (beknopte bijzin)

In een beknopte bijzin staat geen onderwerp en geen personsvorm. Deze kan je in gedachten invullen. Let er dan wel op dat beide onderwerpen gelijk zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin 2/2
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen -> [.......beknopte bijzin.......]

                                                        









-> Alsof de hotels gearriveerd zijn.

-> Alsof de saaie wiskundeles aan de opdrachten werkt

-> Alsof het licht drie kopjes heeft gezet.

Slide 21 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 22 - Open vraag