4M grammar: Questions & negative questions

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

WELCOME 

4 Mavo

Doel van deze lessenserie:

Aan  het einde van deze lessenserie:

- kan ik een Engelse negatieve zin maken

- kan ik een Engelse vraag maken.

- kan ik een Engelse vraag in de negatieve vorm maken.

Grammar Negations

Je gebruikt een ontkenning om aan te geven dat iets NIET 

zo is.

I did not do my homework

She didn't love me anymore

Hoe maak ik een ontkenning?

Zet 'not' achter: 

Een vorm van to be:

* am not => 'm not

* are not => aren't

* is not => isn't

Een vorm van to have got: 

* have not got => haven't got

* has not got => hasn't got

En zet 'not' achter een hulpwerkwoord.

can => can not / can't

could => could not / couldn't

would => would not / wouldn't

should => should not / shouldn't

might => might not

etc.

In alle andere gevallen:

Tegenwoordige tijd:

do + not (+ ww) = don't

does + not  (+ ww)   = doesn't (hierin zit de s, in andere ww niet!)

=> She doesn't walk to school)

Verleden tijd: 

did + not = didn't

Voorbeeldzin:

I like school

Follow the rules:

1) wat is het werkwoord in de zin?

2) is dit een vorm van to be, to have of een hulpww?

3) Ja? Gebruik hem en zet er not achter.

4) Nee? Gebruik dan een vorm van to do

a) I didn't like school

b) I don't like school

c) I like not school

d) I doesn't like school

Overleg & Oefenen

Maak ontkennende zinnen:

1) She likes to play computer games.

2) He walked a lot last weekend.

3) Susie has got a lot of dogs.

4) Mohammed and Johnny bought some jeans yesterday.

5) My students love to work on their English. 

=> Maak exercise 6 van de grammar reader (Teams)

Je kunt nu een negatieve Engelse zin maken 

Je beheerst het stappenplan

Vervolg lessenserie

Questions and negative questions.

(vragen en ontkennende vragen)

Give an example of a question in English...

Give an example of a negative question in English..

Questions

Vraagzinnen kun je op twee manieren vormen.

 

1. Een vraag mag beginnen met een vorm van 'to be' (am, are is, was, were), met een vorm van "to have got" (have got en has got) of met één van de hulpwerkwoorden. 

2.  Vragen beginnen met do, does of did.

Vraag - manier 1

Zie je een van deze vormen in de zin staan?
To be, to have got of een hulpww?

Hulpww: can, could, will, should, may, might, must, ought to.

Dan zet je die vorm vooraan en de rest van de zin blijft hetzelfde.

Examples

Dionne was the first to congratulate me.
Was Dionne the first to congratulate me?

He has got a nice car.
Has he got a nice car?

Let op!

Vormen van to be: am, are, is, was, were
Vormen van have got: have got, has got.

Zie je alleen have/has in de zin staan?
Gebruik manier 2 om een vraag te maken!

Vraag - manier 2

Zie je de werkwoorden van manier 1 niet in de zin staan?

Dan gebruik je do, does of did om een vraag te maken.

Do / Does > tegenwoordige tijd.
Does  bij she/he/it.

Do bij alle andere personen. 

Did => verleden tijd (bij alle personen)

Vraag - manier 2

Did => verleden tijd

Did bij alle personen gebruiken.

Did he work at the supermarket yesterday?

Gebruik je did in de vraag - 2e werkwoord als hele werkwoord

Examples

I work in the supermarket every Saturday.
Do I work in the supermarket every Saturday?

Peter plays the lead role in this show.
Does Peter play the lead role in this show?

Na een vorm van 'to do' gebruik je het hele werkwoord.

Maak een vraag:
Mrs Menger loves to teach English

1. Do Mrs Menger love to teach English?
2. Does Mrs Menger loves to teach English?
3. Does Mrs Menger love to teach English?
4. Loves Mrs Menger to teach English?

Ontkennende vragen

Gebruik:
- om te vragen om bevestiging
- ergernis of ongeloof uit drukken

Can't you tell me more?
Isn't the music too loud?

Ontkennende vragen maken

Hoe maak je een ontkennende vraag?
- Vorm van 'to be', 'to have got' of hulpwerkwoord 

vooraan zetten
- Not samenvoegen met het 1e ww

Rest van de vraag blijft hetzelfde.

Maak een ontkennende vraagzin:
My sister likes to go to school.

1. Likes my sister not to go to school?
2. Doesn't my sister like to go to school?
3. Doesn't my sister likes to go to school?
4. Don't my sister like to go to school?

Overleg & Oefenen

Maak een vraagzin én een ontkennende vraagzin:

1. He likes school. 

2. My dad has got a dog, called Mandy.

3. Mrs. Menger loves to go to New York.

4. We don't like Mondays!

5. My brother drives a beautiful Mustang.

Waar heb ik nog vragen over?
Ik wil nog graag extra uitleg over....