Les 2.3 Infectieziekten

Infectieziekten
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Infectieziekten

Slide 1 - Tekstslide

Afweersysteem
  • beschermt het lichaam tegen ziekteverwekkers (bacteriën, virussen, schimmels, parasieten)
  • Niet specifieke afweer: aangeboren afweer: huid, slijmvliezen en witte bloedcellen  

Slide 2 - Tekstslide

1e verdedigingslinie
Huid: buitenste laag maar ook niet tastbare barrière als zweet en talgklieren
Spijsverteringskanaal: 
-speeksel --> eiwitten die chemische reactie mogelijk maken
-maag --> zuur milieu voor ziekteverwekkers
-darmen --> darmflora (dikke darm vooral) beschermen tegen schadelijke bacteriën
 

Slide 3 - Tekstslide

Maar ook
Tranen
Neusharen
Trilharen (keelholte)
Urine

Slide 4 - Tekstslide

Infectie
Rubor (roodheid)
Calor (warmte)
Tumor (zwelling)
Functio laesa (gestoorde functie)
Febris (koorts)

Slide 5 - Tekstslide

Systemische reactie
-Ontstaat naast lokale ontstekingsreactie
-Koorts --> beschermt het lichaam, opruimen van ziekteverwekkers gaat sneller
-Lokale ontsteking kan de specifieke afweer activeren in het hele lichaam

Slide 6 - Tekstslide

Anti-lichamen 
IgM: geproduceerd als eerste reactie na herkenning van een onbekend antigeen  dit noem je primaire antilichaamrespons
IgG: meest voorkomende antilichaam, wordt na IgM aangemaakt. Bij zwangere vrouwen zorgt IgG via de placenta voor bescherming
IgE: speelt rol bij allergische reacties en parasitaire infecties (wormen)
IgA: vooral in slijmvliezen: neus, longen, ogen en spijsverteringskanaal, bloed en moedermelk
IgD: in kleine hoeveelheden in bloed, functie nog onduidelijk


Slide 7 - Tekstslide

Specifieke en niet-specifieke afweer
Niet-specifiek: wanneer het bacteriën lukt toch door de afweer te komen --> witte bloedcellen vermeerderen --> komen in aktie
Specifiek:  herkenning van het lichaam van een bepaald micro-organisme, bijvoorbeeld waterpokken 

Slide 8 - Tekstslide

Infectieziekten
  • Door ziekteverwekkers veroorzaakt.
  • Een ontsteking is een reactie van het lichaam op een willekeurige schadelijke prikkel  ontsteking kun je ook infectie noemen
  • Bacteriën
  • virussen
  • schimmels/gisten
  • Wormen
  • protozoën (amoeben)

Slide 9 - Tekstslide

Bacteriën
  • Eencellig plantje dat onder de microscoop te zien is; staaf, rond.
  • Kunnen zich zelfstandig delen
  • Kokken zijn ronde bacteriën: diplokokken (2), in rijtjes: streptokokken of in trosjes: stafylokokken
  • Staafjes liggen altijd los
  • Bacteriën heb je ook nodig  dit noem je commensalen om in evenwicht te blijven
  • Bacteriële infectie: rood, pijn, zwelling, warm, gestoorde functie

Slide 10 - Tekstslide

Hoe werkt dat?!
  • Infectie  lichaam stuurt veel bloed naar de plaats infectie  de leukocyten gaan de strijd aan met de bacteriën.
  • Ophoping van leuko’s en bacteriën noem je infiltraat.
  • Als er veel leuko’s en bact. Sterven, ontstaat er pus  kan ook abces zijn  met pus gevulde holte  soms incisie nodig  soms ontstaat fistel (lichaam graaft eigen gangetje wat niet vanzelf dichtgaat  ok)
  • In bloed toename leukocyten  leukocytose
  • Vaak koorts (>38 graden rectaal gemeten)
  • Kans op sepis/bloedvergiftiging  bacterie komt in bloedbaan en verspreid zich  levensgevaar!!

Slide 11 - Tekstslide

  • Bij bact. Inf. Reageert lichaam ook met antistoffen  antilichamen of immunoglobulinen (Ig’s)  kan levenslang bescherming bieden
  • Voorbeelden van infecties:
  • Cystitis: blaasontsteking  darmbact kom in blaas  weinig drinken, seks, uitplassen  klachten buikpijn, beetjes plassen, branderig gevoel bij plassen  urine onderzoek  evt. ab./adviezen
  • Pyelonefritis: nierbekkenonsteking  urine stroomt terug van de blaas naar de nieren  reflux  afsluiting werkt niet goed  bij uwi juist vieze urine dus infectie  klachten als cystitis maar ook koorts en pijn hoog in de zij  ab.

Slide 12 - Tekstslide

Andere voorbeelden
Pneumonie  vaak onterecht en is het bronchitis. hoesten, slijm, kortademig.  bij pneumonie bact. In de longblaasjes  weinig weerstand/niet goed weghoesten  hoesten, kortademig, koorts  grote doodsoorzaak
Furunkel  steenpuist  via haarzakje bact in huid  abces  pijn  vaak nek, billen  gaat meestal vanzelf over  soms bij neus of bovenlip  kan wel sepsis volgen  dus snel ab
Kinkhoest  maandenlang hoestaanvallen met braken  gevaarlijk voor baby’s  vaccinatie 2 mnd + 4 jr.  alleen ab bij kwetsbare omgeving omdat dit besmetting wat afneemt maar niet de ziekte!

Slide 13 - Tekstslide

Vervolg
Erysipelas (wondroos): via wondje bact naar binnen, vaak streptokok  kan klein wondje zijn  rode zwelling, vaak onderbeen kan ook in gelaat  pijn en koorts! Snel ab  grote kans op sepsis  opname aan infuus
TBC: tuberculose  maakt hele lichaam ziek  erg besmettelijk  mantoux  GGD
Ziekte van lyme: borrelia burgdorferi  kan ziekte veroorzaken  via teken  erythema migrans en/of griepachtige verschijnselen  hoeft niet altijd! Opschrijven  soms ab nodig.

Slide 14 - Tekstslide

Meningitis: nekkramp  ineens erg ziek puntbloedingen  start a.b.  lumbaalpunctie  restverschijnselen overlijden
Tetanus: veroorzaakt door bact met sporen  in grond of ontlasting  pijnlijke spierkrampen, slik en ademhalingsspieren  ingeënt  booster bij bijv. hondenbeet/straatvuil

Slide 15 - Tekstslide

Virussen
  • Is erfelijk materiaal met wat eiwit  bijna niet te zien
  • Geen eigen stofwisseling  op grens van leven en dood
  • Kan alleen wat doen als het in de cel komt, dan kan het delen  de cel zelf wordt vernietigd  nieuwe cellen worden geinfecteerd  uitbreiding infectie
  • Soort witte bloedcellen die een rol spelen  lymfocyten  lymfeklieren worden groter
  • Lichaam maakt niet alleen ontstekingsverschijnselen maar ook antistoffen  levenslange immuniteit  medicatie helpt niet  wel verlichten

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden virusinfectie
Verkoudheid  vaak onterecht griep  besmetting via handen of druppels in de lucht  kno klachten  meestal geen koorts  verlichtende middelen
Griep  influenza  hoge koorts, hoofdpijn en spierpijn, erg ziek, op bed  gevolg kan pneumonie zijn.  griepvaccinatie
Acute darminfectie  gastro-enteritis  diarree, maag ontstoken  hygiëne belangrijk  kans op uitdrogen 

Slide 17 - Tekstslide

Vervolg virusinfectie
Waterpokken  varicella zoster
Gordelroos  herpes zoster
Koortslip  herpes simplex
Mononucleosis infectosia  ziekte van Pfeiffer
Meningitis  kan ook viraal zijn en helpt geen medicatie  uitzoeken of echt viraal is  opname zh

Slide 18 - Tekstslide

vervolg virusinfectie
AIDS: acquired immunodeficiency syndrome  verworven aandoening van afweersysteem  door HIV (human immuundeficiëntie virus)  via bloed of seks contact  incubatietijd kan jaren duren  lichaam maakt wel antistoffen aan, aan te tonen in bloed door aidstest, dat noem je seropositief  wel besmettelijk maar niet ziek als virus lymfocyten aantast, wordt patient ziek  lijkt op griep/Pfeiffer  verdediging door lichaam wordt verzwakt  dodelijk  medicatie kan virus remmen

Slide 19 - Tekstslide

Schimmels en gisten
  • Schimmels Lange draden onder de microscoop.
Voorbeeld: candida albicans  kan ook vaginitis geven  diagnose door KOH preparaat
Voorbeeld: spruw  let ook op tepel moeder  vaak middeltje voor bijv. miconazol-gel of nystatine
  • Gisten zijn kleine schimmels
Voorbeeld: roos en eczeem  seborroïsch eczeem  schilferig eczeem wat je kunt zalven.

Slide 20 - Tekstslide

Wormen
Aarsmade  enerobius
Jeuk  pruritis ani
Plakproef of ontlasting

Slide 21 - Tekstslide

Medicatie bij infectiezekten

Slide 22 - Tekstslide

Betekenissen, werking, etc.
  • Bactericide  bacteriedodend
  • Bacteriostatisch  bacteriegroeiremmend
  • Antibacterieel kan breed en smal spectrum zijn 
  • Kuur altijd afmaken!
  • Antimyotica  fungicide (middelen gebruikt voor de parasitaire bestrijding schimmels) of fungistatische (verdwijnen schimmel- en gistresten uit de huid door het normale afschilferingsproces  minimaal week doorsmeren) werking  

Slide 23 - Tekstslide

Infectieziekten
  • Bacteriële infecties
  • Anti bacteriële middelen  antibiotica
  • Penicilline: bacteriële werking en smal + breedspectrum nauwelijks bijwerkingen (flucloxacilline, amoxicilline, amox/clav)
  • Cefalosporinen: breedspectrum met bactericide werking
  • Tetracyclinen: bacteriostatische antbacterieel, breeds spectrum (doxycycline, tetracycline)
  • Macroliden: baceriostatisch  smal spectrum (azitromycine, claritromycine) Bij LWI en geslachtsziekten
  • Fluorochinolonen: breedspectrum, bactericide werking. Bij UWI, LWI bij COPD (ciprofloxacine en norfloxacine)

Slide 24 - Tekstslide

bacteriële infecties en antibiotica
  • Eencellige organismen met een celwand
  • Altijd aanwezig bijv. mond, darm, vagina, huid
  • Buitenlichaam niet ziekteverwekkend, binnen lichaam wel (via bloed of door ok)
  • Bij HA vaak “blind” begonnen, wanneer niet helpt pas kweek (veranderd wel een beetje)
  • Antibiotica: breed en smalspectrum (veel en weinig soorten bacteriën)
  • Bijwerking diarree of huiduitslag bijv. soms anafyl.shock
  • Bij gebruik antibiotica kans op schimmels  concurrentie met bacteriën valt weg.
  • Resistentie: kuur niet afmaken en te vaak a.b.

Slide 25 - Tekstslide

Indeling antibacteriële middelen
Penicillinen: bactericide werking, breed en smal, vaak huidreactie. Voorbeeld: breed amoxicilline/(clavulaanzuur) smal: flucloxacilline (LWI/huidinf)
Cefalospirinen: breedspectrum bactericide. Achter de hand bijv. cefuroxim of ceftriaxon (SOA, ernstige UWI)
Tetracyclinen: bacteriostatische antibacteriële middelen, breedspectrum bij voorhoofdsholte ontsteking, niet in de zon, diarree, overgeven, tandverkleuring
Macroliden: bacteriostatisch, vergelijkbaar met smalspectrum penicillinen. Bijv bij chlamidia, KNO infectie bijv claritromicyne, ertytromicine, azitromycine (bijv. 3-5 dagen)
Fluorchinolonen:breedspectrum bactericide werking. Bij uwi en copd. Bijvoorbeeld ciprofloxacine en norfloxacine

Slide 26 - Tekstslide

Schimmelinfecties
  • Antimyotica: schimmeldodende en schimmelgroeiremmende middelen
  • Bijvoorbeeld fluconazol, miconazol, ketoconazol
  • 1-2 weken doorsmeren nadat over is. (lokaal)
  • Terbinafine en itraconazol: oraal bij schimmelinfecties van nagels  kan blijvend smaak verlies geven  ha terughoudend met voorschrijven.

Slide 27 - Tekstslide

virusinfecties
Virus  gastheercel  vermenigvuldigen  gastheercel wordt gedood  gastheercel wordt gedwongen stofwisselingssysteem zo te wijzigen dat nieuwe virusdeeltjes ontstaan  dringen cellen binnen  virusinfectie is een feit

Slide 28 - Tekstslide

antivirale middelen
Bijv. bij HIV  tenofir/emtricitabine
Herpes: famciclovir

Slide 29 - Tekstslide

Protozoa en middelen
  • Protozoa  eencellige dierlijke organismen
  • Bijvoorbeeld trichomonas vaginalis  ontsteking geslachtsorgaan man en vrouw of Malaria  tropische ziekte
  • Middel trichomonas vaginalis: metrodinazol
  • Middel Malaria: proguanil of proguanil met chloroquine
        (bijwerkingen cardiomyopathie, hartritmestoornissen, hypo,      leverfunctiestoornis, oogafwijkingen, tinnitus, allergie huid, etc.) 


Slide 30 - Tekstslide

Wormen, luizen, mijten
  • Worm: parasiet in de darm van de gastheer  eitje  larve  worm  eitjes  etc  middel mebendazol
  • Daarnaast: korte nagels, hele gezin behandelen, handen wassen, schoon ondergoed
  • Luizen en mijten: pediculus capitis (pietje)  luizencontrole op school, 2 wk kammen, behandelen dimethicon en phthirus pubis (schaamluis –platje)—> scheren + verzachtende creme of permetrinecreme (loxazol)
  • Schurft: scabiës  jeukende huidaandoening door schurftmijt  permetrinecreme (loxazol)

Slide 31 - Tekstslide