Le verbe DEVOIR (vijf tijden)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Les verbes DEVOIR (moeten) et RECEVOIR (ontvangen)

Buts (doelen)

Aan het einde van de les...

... kan ik de werkwoorden devoir en recevoir vervoegen en vertalen in vijf tijden.

devoir = moeten

je dois = ik moet

tu dois = jij moet

il, elle, on doit = hij, zij, men moet

nous devons = wij moeten

vous devez = u moet (jullie)

ils, elles doivent = zij moeten

passé composé 

j'ai dû = ik heb gemoeten

voltooid deelwoord = dû

imparfait

je devais = ik moest

stam voor imparfait = dev

futur (simple en du passé)

je devrai = ik zal moeten (simple)

je devrais = ik zou moeten (du passé)

stam voor futur = devr

recevoir = ontvangen

je reçois= ik ontvang

tu reçois = jij ontvangt

il, elle, on reçoit = hij, zij, men ontvangt

nous recevons = wij ontvangen

vous recevez= u ontvangt (jullie)

ils, elles reçoivent = zij ontvangen

passé composé 

j'ai reçu = ik heb ontvangen

voltooid deelwoord = reçu

imparfait

je recevais = ik ontving

stam voor imparfait = recev

futur simple / futur du passé

je recevrai = ik zal ontvangen (simple)

je recevrais = ik zou ontvangen (du passé)

stam voor futur = recevr

devoir =

1. willen
2. huiswerk maken
3. nemen
4. moeten

recevoir

1. ontvangen
2. reservoir
3. reserveren

welke vorm is een passé composé?

1. je devais
2. je dois
3. je devrai
4. j'ai dû

Maíre heeft ontvangen

1. Maíre a recevoiré
2. Maíre a reçu
3. Maíre reçoit
4. Maíre recevrait

il doit

1. hij moet
2. hij kan
3. hij wil
4. zij moet

futur simple:
u zal moeten

1. vous devriez
2. vous devez
3. nous devrons
4. vous devrez

Wat is 'ik moet' (présent)?

1. je devrais
2. je devais
3. je dois
4. j'ai dû

nous avons dû

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

Je ........
recevoir présent

1. recois
2. reçoit
3. receve
4. reçois

je .........................(devoir)
present

1. doit
2. devais
3. dois
4. ai dû

ik zou moeten

1. je devrai
2. je devrais
3. je devais
4. j'ai dû

Jullie moesten

1. Vous devrez
2. Vous deviez
3. Vous devriez
4. Vous devaiez

j' ... faire mes devoirs. devoir / passé composé

1. ai devu
2. ai dû
3. ai devoiré

Hij zal moeten

Vertaal: Wij ontvangen

1. Nous recevons
2. Nous receveront
3. Nous recevoir
4. Nous recoivent

devoir - imparfait
tu .........

Il ______ faire ses devoirs. (devoir, futur)

jullie moeten

ik heb (ge)moeten

Traduis: zij zou moeten

wij moeten

Vervoeg:
(devoir, imparfait, je)

u zal moeten (devoir)

nous .............
recevoir imparfait

1. recevions
2. recevons
3. recions
4. reçoivions