Meervoudsvormen en verkleinvormen

Wat ga je doen vandaag?

Lesdoel bespreken
Instructie (aantekeningen maken)
Zelfstandig werken
Nakijken

Einde les!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat ga je doen vandaag?

Lesdoel bespreken
Instructie (aantekeningen maken)
Zelfstandig werken
Nakijken

Einde les!

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel


Aan het einde van de les weet je hoe je een meervoudsvormen maakt en je kan de regels toepassen in de oefening.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je een meervoudsvorm? Geef een voorbeeld.

Slide 3 - Open vraag

Meervoudsvormen
Regel + voorbeeld
-en
Wanneer je dit hoort. Schrijf wat je hoort.
paarden, huizen, kinderen
-'s
Woorden die eindigen op een klinker met lange klank.
pizza's, oma's, bikini's

Afkortingen
cao's, wc's, cd's 
-s
Woorden die eindigen op een medeklinker of korte klank.
horloges, tafels, trolleys 

Slide 4 - Tekstslide

Meervouden op -en
Schrijf -en aan het woord vast: stoelen, koorden, mensen

  • Klinkerweglating: leraar > leraren
  • Medeklinkerverandering: glas > glazen
  • Mederklinkerverdubbeling: rok > rokken

Slide 5 - Tekstslide

Let op!!
Een woord dat eindigt op een onbeklemtoonde -ik-, -es of -et, verdubbelt de laatste medeklinker niet.

Havik > haviken
Stommerik > stommeriken

Slide 6 - Tekstslide

Meervouden met -s of -en
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s of met -en.

Groentes > groeten
Aardappels > aardappelen
Gemeentes > gemeenten

Slide 7 - Tekstslide

Meervouden op -ie
Woorden die eindigen op -ie krijgen soms een -s (directies, kanaries), maar in andere gevallen -n (bacteriën) of -en (melodieën). Voor meervouden op -n of -en is de regel:

Klemtoon op -ie > meervoud met -iën
  • Industrie > industrieën
Klemtoon niet op -ie > meervoud met -n; trema op de e die er al staat
  • Olie > oliën 

Slide 8 - Tekstslide

Meervouden op -ee
Woorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud altijd -ën erbij.

Twee > tweeën
Zee > zeeën

Slide 9 - Tekstslide

Vreemde meervouden
Oorspronkelijke Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen:

Museum > museums , musea
Datum > datums, data
Medium > mediums, media 

Slide 10 - Tekstslide

Spelling; meervoudsvormen

Slide 11 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Maak opdracht 11
Zelfstandig
Stilte
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Open je mail
              - lezen uit een leesboek
              - oefenen via de online methode
10 minuten nakijken

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Terugblik
Lesdoel
Instructie
Aantekeningen maken
Zelfstandig werken
Nakijken

Slide 13 - Tekstslide

Terugblik
Maak van de volgende woorden een meervoud:
- accu
- twee
- banaan
- vraag
- framboos

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet ik wat een verkleinvorm is en hoe ik deze verkleinvormen maak. 

Deze theorie kan ik toepassen in de opdrachten.

Slide 15 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • De meeste verkleinwoorden zijn eenvoudig te maken:

bank - bankje
film - filmpje
tafel - tafeltje
slang - slangetje

Slide 16 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij verkleinwoorden op een a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld.

auto - autootje
café - cafeetje
opa - opaatje
kano - kanootje
accu - accuutje

Slide 17 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Verkleinwoorden op de y(ie), schrijf je met een apostrof. 

baby - baby'tje
sherry - sherry'tje

  • Verkleinwoorden op i krijgen ie. 

taxi - taxietje

Slide 18 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Verkleinwoorden van cijfer- of letterwoorden krijgen ook een apostrof.

A4 - A4'tje
tv - tv'tje

Slide 19 - Tekstslide

Verkleinwoord
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje

Slide 20 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van vitamine?
A
vitaminetje
B
vitamientje
C
vittaminetje
D
vitaminnetje

Slide 21 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van lolly?
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje

Slide 22 - Quizvraag

verkleinwoorden

Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
D
kleine baby

Slide 23 - Quizvraag

Wat ga je doen?
Maak opdr. 7
Vragen? Steek je vinger op
Zelfstandig
In stilte
Oortjes toegestaan 
Klaar? Lezen 'woorden met een trema'
              Maak opdr. 8
OF extra instructie 

Slide 24 - Tekstslide