Sales examentraining 3

1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide
MarketingMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les 
De kandidaat beschrijft of herkent het begrip, klantloyaliteit, klantretentie, klantpiramide (a-b-c-klanten), customer rating, customer life time value, CRM of sellogram.

De kandidaat bepaalt voor een gegeven situatie of er sprake is van actieve verkoop, receptieve verkoop, persoonlijke verkoop, niet-persoonlijke verkoop, directe acquisitie (koude acquisitie of canvassing) of indirecte acquisitie (referentie, consultant of warme acquisitie). 



 


Slide 2 - Tekstslide

De kandidaat benoemt of herkent één of meer kenmerken van de behoeftegerichte verkoopmethode (trial-and error methode, acceptatiemethode of koopfasenmethode), probleemoplossende verkoopmethode, procesgerichte verkoopmethode (actie-reactie, stimulusrespons of mentale-fase verkoopmethode) of relatie/advies verkoopmethode (heart selling). 


De kandidaat benoemt of herkent één of meer kenmerken van de behoeftegerichte verkoopmethode (trial-and error methode, acceptatiemethode of koopfasenmethode), probleemoplossende verkoopmethode, procesgerichte verkoopmethode (actie-reactie, stimulusrespons of mentale-fase verkoopmethode) of relatie/advies verkoopmethode (heart selling).

De kandidaat bepaalt voor een gegeven inkoopsituatie van welke DMU-rol sprake is: gatekeeper (portier), initiator, user (gebruiker), influencer (beïnvloeder), buyer (inkoper) of decider (beslisser). 

De kandidaat beschrijft of herkent een van de rollen van een Problem Solving Unit (PSU). 


De kandidaat beschrijft of herkent de rol of taak van een DMU in een van de fasen van het inkoopproces (van Weele).

Slide 3 - Tekstslide

De kandidaat beschrijft of herkent één of meer factoren die het koopgedrag van een consument beïnvloeden: motivatie, perceptie, waarnemen en leren, persoonlijkheid en levensstijl, attitude (drie componenten), interpersoonlijke factoren (cultuur, sociale klasse, referentiegroep of gezin)


De kandidaat beschrijft of herkent één of meer factoren die het koopgedrag van een organisatie beïnvloeden: persoonlijke factoren, interpersoonlijke factoren (cultuur, sociale klasse, referentiegroep of relatie met de verkoper), taakgebonden factoren (vanuit de rollen van het koopcentrum), omgevings- en organisatiefactoren. 


Slide 4 - Tekstslide

Customer lifetime value 
CRM 
Sellogram
Een schatting van wat een klant opbrengt in de totale periode dat hij
klant is.
Een verkoopinformatiesysteem met een database waarin de duur van
een klantrelatie te zien is.
Een schema met daarin productkenmerken en producteigenschappen.

Slide 5 - Sleepvraag

Een vertegenwoordiger van professionele printapparatuur gaat bedrijventerreinen af om interesse te wekken voor printapparatuur. Van welke vorm van verkoop is hier sprake?
A
koude aqcuisitie
B
receptieve verkoop
C
referentie

Slide 6 - Quizvraag

Welk doel heeft de verkoper als hij de heart selling verkoopmethode toepast?
A
De houding van een klant beïnvloeden
B
Een relatie met een klant opbouwen
C
Een snelle verkoop realiseren

Slide 7 - Quizvraag

Een groothandel in bloemen is in onderhandeling met nieuwe leveranciers. De vestigingsmanager van de groothandel vraagt een accountmanager om advies te geven over levervoorwaarden. Welke rol binnen de DMU heeft de accountmanager?
A
Beïnvloeder
B
Gatekeeper
C
Initiator

Slide 8 - Quizvraag


A
Advies geven aan verschillende accounts
B
Beoordelen of een product voldoet aan gestelde eisen.
C
Zorgen dat acties volgens planning verlopen.

Slide 9 - Quizvraag

Wie is binnen een DMU belast met de onderhandelingen?

Slide 10 - Open vraag

Attitude
Perceptie
Motivatie
Een beweegreden van iemand om behoeften te bevredigen.
De ervaring waarbij iemand externe prikkels waarneemt en opslaat in het geheugen.
Een houding van iemand ten opzichte van personen, producten en of
diensten.

Slide 11 - Sleepvraag

Een inkoper neemt koopbeslissingen op basis van gevoel. Welke factor beïnvloedt het koopgedrag van de inkoper?
A
Interpersoonlijke factor
B
Persoonlijke factor
C
Taakgebonden factor

Slide 12 - Quizvraag

Vandaag
De kandidaat beschrijft of herkent één of meer fasen van het (online) koopbeslissingsproces van een organisatie of consument. Koopbeslissingsproces van een organisatie  Probleembepaling of probleemherkenning, vaststellen van de productspecificaties, zoeken/selecteren van potentiële leveranciers, aanvragen en evalueren van offertes, onderhandelen met leveranciers, kiezen leverancier, opstellen contract of koopovereenkomst, bewaken van de order, evalueren en terugkoppelen (Online) koopbeslissingsproces van een consument  Ontstaan van een probleem of wens (behoefte- of probleemherkenning), informatie zoeken, evalueren van de alternatieven, aankopen (kiezen, beslissen of keuze verkoopkanaal), gebruiken en evalueren van het gebruik

Slide 13 - Tekstslide

De kandidaat deelt een consument of organisatie in één van de adoptiecategorieën in: innovators, early adopters, early majority, late majority of laggards. 

De kandidaat beschrijft of herkent de behoeftepiramide van Maslow of de motivatietheorie van Herzberg. 

De kandidaat beschrijft of herkent het begrip high involvement, low involvement, cognitieve dissonantie of selectieve perceptie. 

De kandidaat bepaalt voor een gegeven inkoopsituatie van welk koopgedrag sprake is bij een organisatie: straight rebuy (ongewijzigde her-aankoop), modified rebuy (gewijzigde her-aankoop) of new task (eerste aankoop). 






Slide 14 - Tekstslide

De kandidaat bepaalt voor een gegeven inkoopsituatie van welk koopgedrag sprake is bij een consument: routinematig aankoopgedrag (RAG), beperkt probleemoplossend aankoopgedrag (BPO) of uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag (UPO).

De kandidaat bepaalt voor een gegeven situatie of er sprake is van communicatiegedrag, koopgedrag, gebruiksgedrag of afdankgedrag. 

De kandidaat benoemt of herkent één of meer kenmerken van overeenkomsten bij verkoop op afstand, verkoop in de winkel of verkoop buiten de verkoopruimte (colportage of straatverkoop) zoals (extra) informatieplicht, bedenktijd, geldigheid, levering en risico of ontbinding.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Evalueren van het gebruik
Probleembepaling
Evalueren alternatieven
Beoordelen van de verschillende alternatieven
Zich bewust worden van een zekere behoefte
Beoordelen of een aankoop voldoet aan de behoefte

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Jan Pieters heeft onlangs zijn zwart-wit-tv vervangen door een nieuwe kleuren-tv. Onder welke adoptiecategorie valt Jan Pieters?
A
Early adopters
B
Early majority
C
Innovators
D
Laggards

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

De behoeftepiramide van Maslow heeft verschillende niveaus. Op welk niveau staat de behoefte om jezelf te ontplooien?
A
Erkenning en waardering
B
Sociaal contact
C
Zelfverwezenlijking

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Cognitieve dissonantie
Selectieve perceptie
Gevoel van twijfel na een aankoop
Mensen die niet alle informatie kunnen of willen verwerken en hierin
keuzes maken.

Slide 33 - Sleepvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Een bedrijf vervangt het koffiezetapparaat door een nieuw met meer keuzemogelijkheden.
Van welk koopgedrag is hier sprake?
A
Modified rebuy
B
New task
C
Straight rebuy

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Van welk koopgedrag is hier sprake?
A
Beperkt probleemoplossend gedrag
B
Routinematig aankoopgedrag
C
Uitgebreid probleemoplossend gedrag

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Een consument benut na aankoop van zijn smartphone alle mogelijkheden die het apparaat met zich meebrengt.
Van welk soort gedrag is hier sprake?
A
Gebruiksgedrag
B
Koopgedrag
C
Communicatiegedrag

Slide 51 - Quizvraag

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Tekstslide

Hoeveel dagen bedraagt de wettelijke bedenktijd in de winkel?

Slide 57 - Open vraag

Vorige les 
De kandidaat beschrijft of herkent het begrip, klantloyaliteit, klantretentie, klantpiramide (a-b-c-klanten), customer rating, customer life time value, CRM of sellogram.

De kandidaat bepaalt voor een gegeven situatie of er sprake is van actieve verkoop, receptieve verkoop, persoonlijke verkoop, niet-persoonlijke verkoop, directe acquisitie (koude acquisitie of canvassing) of indirecte acquisitie (referentie, consultant of warme acquisitie). 



 


Slide 58 - Tekstslide

De kandidaat deelt een consument of organisatie in één van de adoptiecategorieën in: innovators, early adopters, early majority, late majority of laggards. 

De kandidaat beschrijft of herkent de behoeftepiramide van Maslow of de motivatietheorie van Herzberg. 

De kandidaat beschrijft of herkent het begrip high involvement, low involvement, cognitieve dissonantie of selectieve perceptie. 

De kandidaat bepaalt voor een gegeven inkoopsituatie van welk koopgedrag sprake is bij een organisatie: straight rebuy (ongewijzigde her-aankoop), modified rebuy (gewijzigde her-aankoop) of new task (eerste aankoop). 






Slide 59 - Tekstslide

De kandidaat bepaalt voor een gegeven inkoopsituatie van welk koopgedrag sprake is bij een consument: routinematig aankoopgedrag (RAG), beperkt probleemoplossend aankoopgedrag (BPO) of uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag (UPO).

De kandidaat bepaalt voor een gegeven situatie of er sprake is van communicatiegedrag, koopgedrag, gebruiksgedrag of afdankgedrag. 

De kandidaat benoemt of herkent één of meer kenmerken van overeenkomsten bij verkoop op afstand, verkoop in de winkel of verkoop buiten de verkoopruimte (colportage of straatverkoop) zoals (extra) informatieplicht, bedenktijd, geldigheid, levering en risico of ontbinding.

Slide 60 - Tekstslide