Hoofdstuk 6 Werk en Werkloosheid

Hoofdstuk 6
(On)gelijke kansen op de arbeidsmarkt?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6
(On)gelijke kansen op de arbeidsmarkt?

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Vragen hoofdstuk 1 t/m5
Hoofdstuk 6



Slide 2 - Tekstslide

Vragen
Hoofdstuk 1 t/m 5

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk doelen
• uitleggen wanneer er sprake is van discriminatie op de arbeidsmarkt.
• uitleggen waarom vrouwen gemiddeld minder verdienen dan mannen.
• uitleggen waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in topfuncties.
• uitleggen hoe stereotype denkbeelden leiden tot (onbewuste) discriminatie op de arbeidsmarkt.
• uitleggen wat voordelen en nadelen zijn van een vrouwenquotum.

 

Slide 4 - Tekstslide

Discriminatie op de arbeidsmarkt

  • komt nog steeds voor
  • allochtonen/vrouwen/werknemers met handicap
  • is verboden!!!!!!
  • Positieve discriminatie mag daarentegen wel
     

Slide 5 - Tekstslide

Emancipatie
  • het streven naar gelijke rechten en zelfstandigheid
  • door emancipatie is de arbeidsparticipatie van vrouwen toegenomen 
  • vrouwen verdienen soms nog steeds minder als man met zelfde functie

Slide 6 - Tekstslide

Redenen vrouwen lager betaald
(Gender pay gap)
- veel vrouwen in de relatief laag betaalde sectoren als zorg, onderwijs en detailhandel
- veel vrouwen in deeltijd waardoor sommige carrièrekansen aan hun voorbij gaan. 
-vrouwen zijn mee risicoavers en kiezen minder vaak voor het risico dat een carrière switch meer salaris kan opleveren. 

Slide 7 - Tekstslide

Vrouwenquotum
Minimaal 30% van de topfuncties moeten door vrouwen worden vervuld. 

Voordeel: positieve discriminatie
Nadeel: Vrouwen minder serieus genomen omdat ze aangenomen moesten worden. 

Slide 8 - Tekstslide

Maken
6.1, 6.6, 6.10

Slide 9 - Tekstslide

De p/a-ratio van de Nederlandse vrouwen is hoger dan die van de Nederlandse mannen. Deze uitspraak betekent dat ...
A
er in verhouding meer vrouwen werkloos zijn dan mannen.
B
vrouwen gemiddeld meer vakantiedagen hebben dan mannen.
C
vrouwen gemiddeld meer in deeltijd werken dan mannen
D
vrouwelijke fulltimers gemiddeld korter werken dan mannen.

Slide 10 - Quizvraag

In de zomervakantie hadden schaatsenverkopers weinig tot geen werk. Deze werkloosheid noem je ...
A
Structurele werkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers

Slide 12 - Quizvraag

Wat is juist?

De participatiegraad stijgt als...
A
de AOW-gerechtigde leeftijd wordt verlaagd naar 60 jaar.
B
fulltimers in deeltijd gaan werken.
C
de vergrijzing van de bevolking afneemt.
D
het aantal werklozen daalt.

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer de p/a-ratio stijgt, stijgt het gemiddeld aantal uren per week per werknemer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Hoe berekenen wij de i/a-ratio?
A
(Actieven / Inactieven)
B
(Inactieven / Actieven)
C
(Actieven / Inactieven) x 100
D
(Inactieven / Actieven) x 100

Slide 15 - Quizvraag

Betekent een verhoging van de AOW-leeftijd een stijging of een daling van de i/a-ratio (inactieven/actieven)?
A
een stijging
B
een daling

Slide 16 - Quizvraag

De beroepsbevolking, werkzaam = 7.323
De beroepsbevolking, werkloos = 680 en
de niet-beroepsbevolking = 3.009
Totaal = 11.012
Wat is het werkloosheidspercentage?
A
9,3%
B
6,2%
C
33,5%
D
8,5%

Slide 17 - Quizvraag

Wie hoort er NIET bij de beroepsbevolking?
A
Annie (44) die geen werk heeft maar volop solliciteert
B
Piet (78 jaar) die nog 1 dag werkt als tuinman
C
Simon (17 jaar) werkt bij de Mac.Donalds
D
Joep (26) studeert naast zijn baan als kok

Slide 18 - Quizvraag

Mensen die bij de 'beroeps geschikte bevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking of niet-actieven'

Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten

Slide 19 - Quizvraag

Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid, is er werkloosheid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Het inkomen van Donna stijgt in 2020 met 1,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,2% t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de koopkracht.
A
100,4
B
0,4%
C
99,6
D
-0,4%

Slide 21 - Quizvraag

Welk begrip hoort hier bij?

Niet-georganiseerder werknemers betalen geen contributie, maar profiteren wel van de uitkomsten van onderhandelingen en dus van de gemaakte afspraken in de cao.

Slide 22 - Open vraag

Het aantal personen tussen 15 en 67 jaar is 11.200.000. Het aantal 67+ is 2.300.000. Het aantal mensen dat wil en kan werken is 6.600.000. Hoe hoog is de participatiegraad?
A
58,9%
B
20,5%
C
48,9%
D
74,2%

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een primaire arbeidsvoorwaarde?
A
Pauzeregelingen
B
Afspraken over vakanties
C
Reiskostenvergoeding
D
Normale arbeidstijd

Slide 24 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de p/a-ratio wanneer het aantal mensen met een deeltijdbaan stijgt?
A
de p/a-ratio daalt
B
de p/a-ratio blijft gelijk
C
de p/a-ratio stijgt

Slide 25 - Quizvraag

Bij laagconjunctuur is de vraag naar arbeid ...(1)... en is de arbeidsmarkt ...(2)...
A
(1) hoog, (2) krap
B
(1) laag, (2) krap
C
(1) hoog, (2) ruim
D
(1) laag, (2) ruim

Slide 26 - Quizvraag

Stelling: Door deeltijdwerkers is de werkgelegenheid in personen altijd kleiner dan de werkgelegenheid in arbeidsjaren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag