Zelftest

Zelftest werk en werkloosheid
gesloten vragen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Zelftest werk en werkloosheid
gesloten vragen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving van beroepsbevolking is niet juist?
A
Werknemers, zelfstandigen en werklozen.
B
Alleen mensen met een beroep horen bij de beroepsbevolking.
C
De personen die willen, kunnen en mogen werken.
D
Werkzame en werkloze beroepsbevolking.

Slide 2 - Quizvraag

De beroepsbevolking bestaat ook uit (de geregistreerde) werklozen.

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.12
Welk antwoord is juist?
De netto participatiegraad stijgt als:
A
Fulltimers in deeltijd gaan werken.
B
als meer mensen ervoor kiezen om te stoppen met werken
C
De vergrijzing van de bevolking afneemt.
D
meer werklozen een baan vinden

Slide 3 - Quizvraag

Het zit hem in het feit dat niet iedereen die deel uitmaakt van de potentiële beroepsbevolking ook deel uitmaakt van de beroepsbevolking.
De participatiegraad stijgt als de beroepsbevolking meer stijgt dan de potentiële beroepsbevolking.
Door de AOW-leeftijd te verlagen daalt de potentiële beroepsbevolking meer dan de beroepsbevolking, dus stijgt de participatiegraad.

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.13
Van een land is het volgende gegeven: Wat bedraagt de bruto participatiegraad?
A
67%
B
75%
C
50%.
D
60%

Slide 4 - Quizvraag

(6.000.000 / 8.000.000) x 100% = 75%

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.14
Van een land is het volgende gegeven: Wat bedraagt de netto participatiegraad?
A
69%
B
75%
C
50%.
D
60%

Slide 5 - Quizvraag

(6.000.000 / 8.000.000) x 100% = 75%

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.14
Van een land is het volgende gegeven: De p/a-ratio is:
A
1,1
B
1,2
C
1,3
D
1,8

Slide 6 - Quizvraag

P/a-ratio bereken je door aantal werkzame personen te delen door het aantal arbeidsjaren. Er werken 6.000.000 - 500.000 = 5.500.000 mensen. Er zijn 5.000.000 arbeidsjaren. P/a-ratio is dus 5.500.000 / 5.000.000 = 1,1

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.15
Van een land is het volgende gegeven: De i/a-ratio is:
A
55
B
50
C
75
D
58

Slide 7 - Quizvraag

P/a-ratio bereken je door aantal werkzame personen te delen door het aantal arbeidsjaren. Er werken 6.000.000 - 500.000 = 5.500.000 mensen. Er zijn 5.000.000 arbeidsjaren. P/a-ratio is dus 5.500.000 / 5.000.000 = 1,1

Vraag afkomstig uit LWEO Werk en Werkloosheid, 1e druk, vraag 1.15
Twee stellingen:

I. De i/a-ratio is een indicator voor de betaalbaarheid van de sociale zekerheid.
II. De participatiegraad zal stijgen als de werk­loosheid afneemt.
A
Stelling 1 is juist Stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee stellingen:
1. Bij een hoge i/a ratio hoeven de werkenden minder sociale premies te betalen.
2. De nadelige gevolgen van een stijgende i/a ratio kunnen worden opgevangen door een verhoging van de arbeidsproctiviteit
A
Stelling 1 is juist Stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak over een individuele arbeidsovereenkomst is niet juist?
A
Is een overeenkomst tussen 1 werkgever en 1 werknemer
B
Bij het afsluiten wordt rekening gehouden met de voor de bedrijfstak geldende CAO
C
De jaarlijkse loonsverhoging wordt meestal in de individuele arbeidsovereenkomst afgesproken
D
Het aantal extra vakantiedagen wordt in een individuele arbeidsovereenkomst geregeld

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving van een cao is juist?
A
een cao is een afspraak tussen een werkgever en de werknemers over arbeidsvoorwaarden
B
een cao is een afspraak tussen alle werkgevers en alle werknemers over arbeidsvoorwaarden
C
een cao is een afspraak over arbeidsvoorwaarde die gemaakt wordt tussen vakbonden en werkgevers (bonden)

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een bepaald jaar is de inflatie 2,5%. De arbeidsproductiviteit stijft met 3%. Werknemers krijgen een loonsverhoging van 4%. de algemene loonstijging bedraagt
A
1,5%
B
3,0%
C
0,0%
D
2,5%

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door als werkgever te investeren in scholing van de werknemer kan het menselijk kapitaal toenemen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het berovingsprobleem houdt in dat werknemers meer gaan produceren door scholing, maar niet meer betaald krijgen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De organisatiegraad is het percentage van alle werknemers dat lid is van een vakbond
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De organisatiegraad is het percentage van alle werkgevers dat lid is van een werkgeversbond
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door verlening van de werkweek stijgt de arbeidsproducitiviteit per uur
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De arbeidsproductiviteit stijgt als met minder werknemers evenveel wordt geproduceerd
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de prijzen sneller stijgen dan de nominale inkomens dan stijgt de koopkracht
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de prijzen sneller stijgen dan het reele inkomen dan daalt het nominale inkomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de prijzen sneller stijgen dan het nominale inkomen dan daalt de koopkracht
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de koopkracht sneller stijgt dan het nominale inkomen dan stijgen de prijzen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De omvang van de structurele werkloosheid zal groter zijn naarmate de arbeidsmobiliteit toeneemt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Structurele werkloosheid is te wijten aan een afname van de bestedingen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er in een land werkloosheid heerst is er sprake van een krappe arbeidsmarkt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit relatief meer toeneemt dan de totale productie, dan zal de werkgelegenheid stijgen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt en de werkgelegenheid blijft gelijk, dan zal de totale productie toenemen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er bij een fabrikant van koelkasten ontslagen vallen omdat mensen minder geld besteden en daardoor wachten met de aanschaf van een nieuwe koelkast is er sprake van conjuncturele werkloosheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door welke maatregel stijft de arbeidsmobiliteit niet?
A
De overheid verstrekt een verhuiskostensubsidie aan mensen die in verband met hun werk verhuizen
B
Het UWV Werkbedrijf start scholingsprojecten voor werklozen.
C
de uitkeringen voor werklozen worden verhoogd
D
de overheid verbetert de openbaarvervoerverbindingen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is spake van frictiewerkloosheid als
A
iemand de havo zonder diploma verlaat en daardoor geen baan kan vinden
B
als een werkloze docent in Maastricht niet bereid is te verhuizen naar Amsterdam waar hij wel aan de slag kan
C
een badmeester in de winter geen baan kan vinden
D
iemand met een ICT-diploma niet meteen na haar opleiding een baan vindt, terwijl er wel voldoende vraag naar werknemers met een ict-diploma is

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is sprake van conjuctuurwerkloosheid als
A
een bedrijf naar een lagelonenland wordt verplaatst
B
er werkloosheid ontstaat omdat de totale bestedingen van een land inzakken
C
arbeid vervangen door kapitaal
D
een bedrijf moet sluiten omdat niemand meer de producten van dat bedrijf koopt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit met 5% stijgt en de totale productie stijgt met 9%, dan neemt de werkgelegenheid
A
toe met 4,0%
B
af met 3,7%
C
toe met 3,8%
D
toe met 14%

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

doordat arbeidsmigranten kwalitatief beter werk leveren treedt er verdrining op de arbeidsmarkt op
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

door de armoedeval worden mensen gedwongen om werk te zoeken, omdat ze anders niet rond kunnen komen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doordat de lonen in Oost-Europa veel lager liggen dan in Nederland bestaat er een risico op uitbuiting van arbeidsmigranten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Statushouders vinden makkelijk werk zodra ze hun verblijsvergunning ontvangen hebben
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmigratie kan leiden tot economische groei
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmigranten die in Nederland werken betalen pensioenpremie in hun eigen land, daarom dragen ze niet bij aan de financiering van onze verzorgingsstaat
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een uitkering in Nederland is soms hoger dan het minimumloon in Oost-Europa, daarom kan het voor arbeidsmigranten soms voordeliger zijn om niet te werken dan om een nieuwe baan te zoeken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmigranten doen vaak laaggeschoold werk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen reden dat vrouwen gemiddeld een lager uurloon verdienen dan mannen?
A
vrouwen werken vaak in sectoren die relatief weinig betaald krijgen, zoals de zorg, het basisonderwijs of kledingzaken
B
vrouwen werken minder uren dan mannen
C
vrouwen hebben minder carrieremogelijkheden omdat ze meer dan mannen de zorg voor de kinderen op zich nemen
D
er is sprake van (onbewuste) discriminatie op de arbeidsmarkt, vooral bij topfuncties

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door het vrouwenquotum kan de loonkloof tussen mannen en vrouwen kleiner worden, omdat er dan meer vrouwen in hoogbetaalde topfuncties terecht komen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de publieke sector zijn relatief veel vrouwen met een topfunctie, omdat deze altijd een deeltijd zijn en mannen liever fulltime werken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies