Rekenen met molariteit en aan titraties

Rekenen met molariteit
en
Rekenen aan titraties
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Rekenen met molariteit
en
Rekenen aan titraties

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat is de eenheid van molariteit?
A
mol
B
g/L
C
mol/L
D
L/mol

Slide 3 - Quizvraag

Zoë heeft 200 mL van een drankje met daarin
0,010 M glucose. Ze drinkt de helft op. Wat is de molariteit van glucose in de oplossing die ze over houdt?
A
0,0050 M
B
0,010 M
C
0,020 M
D
1,8 g/L

Slide 4 - Quizvraag

Hendrik heeft 100 mL 0,10 M glucose. Hij voegt 900 mL water toe. Wat is de molariteit van glucose dan?
A
0,10 M
B
0,011 M
C
0,010 M
D
1,0 M

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide


Je lost 2,3 g NH4Cl op in 250,0 mL water. 
Wat is dan de molariteit van deze oplossing?

Slide 7 - Open vraag

Uitleg 
2,3 gram / molaire massa NH4Cl = .... mol NH4Cl
Dus : 2,3 / 53,491 = 0,0429978 mol NH4Cl
250,0 mL / 1000 = 0,2500 L

Antwoord = 0,0429978 / 0,2500 = 0,17 M   (2 sign. cijfers)

Slide 8 - Tekstslide

Je lost 3,0 g NaCl op in 80 mL water.
Wat is dan de molariteit van deze oplossing?

Slide 9 - Open vraag

Uitleg 
3,0 gram / molaire massa NaCl = .... mol NaCl
Dus: 3,0 / 58,44 = 0,051332 mol NaCl
80 mL = 0,080 L

Antwoord: 0,051332 / 0,080 = 0,64 M (let op significantie!)

Slide 10 - Tekstslide

Rekenen aan titraties

Slide 11 - Tekstslide

titratie
een titratie is een analysemethode om de onbekende molariteit van een stof te bepalen

Slide 12 - Tekstslide

Hoe werkt een titratie?
Doel: bepalen van de onbekende concentratie
             van een oplossing 

  • Erlenmeyer (A) met oplossing met onbekende 
     
    concentratie.
  • Buret (B) bevat de oplossing met bekende 
     
    concentratie.
  • Met kraantje (C) kun je heel nauwkeurig vloeistof    
      toevoegen.
A
B
C

Slide 13 - Tekstslide

Hoe werkt titratie?
  • A en B reageren in een bekende molverhouding.
  • Door kleuromslag is te zien wanneer A op is. 

Bij zuurbase reacties --> indicator toevoegen
Bij redox --> stoffen veranderen zelf van kleur

  • Met een berekening wordt de onbekende 
      concentratie bepaald. Je gebruikt hiervoor het 7-stappenplan rekenen.
A
B
C

Slide 14 - Tekstslide

5

Slide 15 - Video

00:40
In zoutzuur is fenolftaleïne kleurloos. Als alle zoutzuur op is, zie je een kleurverandering omdat de natronloog dan niet meer weg reageert. Welke kleur krijgt de oplossing dan? Gebruik Binas tabel 52A

Slide 16 - Open vraag

01:13
Hoe komt het dat de oplossing roze wordt op de plek waar de druppels vallen?
A
daar reageren de stoffen met elkaar en wordt het warm
B
op die plek zit de fenolftaleïne
C
op die plek reageert zoutzuur weg en is er teveel natronloog
D
op die plek reageert natronloog weg en is er teveel zoutzuur

Slide 17 - Quizvraag

01:45

Op de plek waar de druppel natronloog valt, reageert het zoutzuur weg. Daardoor is er op die plek teveel natronloog. 
Als je goed mengt, reageert alle natronloog weg.
Hoe meer natronloog je toevoegt, hoe minder zoutzuur over blijft, hoe langer het duurt tot de roze kleur verdwijnt.

Slide 18 - Tekstslide

02:42
Door het toevoegen van één druppel natronloog reageert het laatste beetje zoutzuur weg. De roze kleur verdwijnt niet meer. Je moet nu direct stoppen met toevoegen van natronloog. Alle zoutzuur is dan precies opgereageerd met het toegevoegde natronloog.
Je noemt dit het EQUIVALENTIEPUNT

Slide 19 - Tekstslide

02:58
Je leest de buret van BOVEN naar BENEDEN af.
Lees de buret af op twee cijfers achter de komma (het 2e cijfer moet je schatten)

Slide 20 - Tekstslide

Onbekende concentratie berekenen
Met de resultaten van dit experiment kun je de onbekende concentratie van het zoutzuur berekenen. 
Je gebruikt hiervoor het 7-stappenplan rekenen

Slide 21 - Tekstslide

Titratie berekeningen (7-stappenplan)
  1. Noteer de reactievergelijking (vaak gegeven)
  2. Noteer de molverhouding
  3. Wat is gegeven, wat wordt gevraagd?
  4. Bereken gegeven: mol toegevoegde stof(buret) = … liter * .... M
  5. Bereken mol gereageerde stof(pipet) (met de molverhouding)
  6. Bereken gevraagde molariteit:
    mol gereageerde stof / volume pipet (omgerekend naar L)
  7. Controleer: A  L  L  E  S

Slide 22 - Tekstslide

stap 1 reactievergelijking
  • Deze is vaak gegeven of kun je afleiden uit de tekst.
  • Zoutzuur is een sterk zuur en splitst in H+ en Cl- 
  • Natronloog is een oplossing van natriumhydroxide: Na+ en OH- 
  • Het zuur en de base reageren met elkaar H+ + OH -> H2O
     (de andere ionen zijn tribune-ionen)

Slide 23 - Tekstslide

stap 2 molverhouding
              H+            +                    OH-                      -> H2O
       1 mol              :                 1 mol

Slide 24 - Tekstslide

stap 3 gegeven/ gevraagd
              H+            +                    OH-                      -> H2O
       1 mol              :                 1 mol
gegeven:                      gegeven:
volume pipet               concentratie
=  25,00 mL  
                0,10 M = 0,10 mol/L
gevraagd:                     gevraagd:
M ( in mol/L)                 afgelezen volume (in mL)

voor de titratie
buret
pipet

Slide 25 - Tekstslide

stap 3 gegeven/ gevraagd
              H+            +                    OH-                      -> H2O
       1 mol              :                 1 mol
gegeven:                      gegeven:
volume pipet               concentratie
=  25,00 mL  
                0,10 M = 0,10 mol/L
gevraagd:                     gevraagd:
M ( in mol/L)                 afgelezen volume (25,40 - 0,00 = 25,40 mL)

na de titratie
buret
pipet

Slide 26 - Tekstslide

stap 4 bereken mol bekende stof
              H+            +                    OH-                      -> H2O
       1 mol              :                 1 mol
gegeven:                      gegeven:
volume pipet               concentratie
=  25,00 mL  
                0,10 M = 0,10 mol/L
gevraagd:                     gevraagd:
M ( in mol/L)                 afgelezen volume (25,40 - 0,00 = 25,40 mL)

na de titratie
buret
pipet
uit de buret:
 
25,40 mL = 25,40.10-3 L
dus 25,40.10-3 L x 0,10 M = 25,40.10-4 mol OH- toegevoegd

Slide 27 - Tekstslide

stap 5 bereken mol gevraagde stof
              H+            +                    OH-                      -> H2O
       1 mol              :                 1 mol
gegeven:                      gegeven:
volume pipet               concentratie
=  25,00 mL  
                0,10 M = 0,10 mol/L
gevraagd:                     gevraagd:
M ( in mol/L)                 afgelezen volume (25,40 - 0,00 = 25,40 mL)

na de titratie
buret
pipet
uit de buret:
 25,40.10-4 mol OH- toegevoegd
met de pipet toegevoegd:
25,40.10-4 mol H+
want H+ : OH- = 1:1

Slide 28 - Tekstslide

stap 6 bereken gevraagde molariteit 
              H+            +                    OH-                      -> H2O
       1 mol              :                 1 mol
gegeven:                      gegeven:
volume pipet               concentratie
=  25,00 mL  
                0,10 M = 0,10 mol/L
gevraagd:                     gevraagd:
M ( in mol/L)                 afgelezen volume (25,40 - 0,00 = 25,40 mL)

na de titratie
buret
pipet
met de pipet toegevoegd:
25,40.10-4 mol H+ in 25,00 mL

dit is 25,40.10-4 mol/25,00.10-3 L
       = 1,016.10-1 mol/L
       = 1,016.10-1 M

Slide 29 - Tekstslide

stap 7 Controleer
A ntwoord gegeven op de vraag?
L ogisch? (kan het kloppen)
L eesbaar?
E enheid?
S ignificantie?

Slide 30 - Tekstslide


Slide 31 - Open vraag

Antwoord
stap 1: reactievergelijking is gegeven
stap 2: molverhouding S2- : H2O2 = 1 : 1
stap 3: gegeven = 3,45 mL 1,00 M H2O2-oplossing en 25,0 mL S2- -oplossing
gevraagd = hoeveel mol S2- zit er in 1 L?
stap 4: berekenen mol bekende stof > 3,45 x 10-3 L x 1,00 mol/L = 3,45x10-3 mol H2O2
stap 5: bereken mol gevraagde stof > molverhouding = 1 : 1, dus er is ook 3,45x10-3 mol S2-
stap 6: bereken gevraagde molariteit >  3,45x10-3 mol/ 0,0250 L =  0,138 mol/L
stap 7: controleer 3 sign. cijfers > 0,138 M S2- ionen

Slide 32 - Tekstslide


Slide 33 - Open vraag

Antwoord
stap 1: reactievergelijking is gegeven
stap 2: molverhouding MnO4- : Fe2+ = 1 : 5
stap 3: gegeven = 20,62 mL  0,0216 M MnO4--oplossing en 50,0 mL Fe2+ -oplossing
gevraagd = hoeveel mol Fe2+ zit er in 1 L?
stap 4: berekenen mol bekende stof >   0,02062 L x 0,0216 M = 4,45x10-4 mol MnO4- 
stap 5: molverhouding MnO4: Fe2+ = 1 : 5,    5x zoveel mol Fe2+ = 2,23x10-3 mol Fe2+
stap 6: bereken gevraagde molariteit > 2,23x10-3 mol / 0,050 L = 0,04454 mol / L
stap 7: controleer 3 sign. cijfers > 0,0445 M Fe2+ 

Slide 34 - Tekstslide

Succes met de berekeningen!
Oefenen, oefenen, oefenen, oefenen........

Slide 35 - Tekstslide