Oefenexamen deel 2 (B versie)

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
SchoonheidsverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

1. Welke van de onderstaande beenderen is met een kraakbeenverbinding met elkaar
verbonden?
A
De handwortelbeentjes onderling
B
De ruggenwervels onderling
C
De staartbeenwervels onderling

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

2. Rood beenmerg heeft als functie het maken van vetcellen
A
True
B
False

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

3. Welk beenstuk vormt de bodem van de oogkas?
A
Bovenkaak
B
voorhoofdsbeen
C
slaapbeen

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

4. Wat kan een oorzaak zijn van een hypotonische spier?
A
Intensief spiergebruik
B
nervositeit
C
onvoldoende spiergebruik

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

5. Wanneer spieren verslappen kunnen er rimpels ontstaan. Verslapping van welke spier kan de neuslippenplooi dieper maken?
A
Bovenlipheffer
B
neusspier
C
slanke neusspier

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

6. Welke spier strekt het lichaam, buigt het lichaam zijwaarts en draait de wervelkolom?
A
Monnikskapspier
B
Brede rugspier
C
Ruggenstrekkers

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

7. Wat is de functie van trombocyten?
A
Bestrijden van ziektekiemen
B
Stolling van het bloed
C
Transporteren van zuurstof

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

8. De longslagader is zuurstofrijk.
A
True
B
False

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

9. Wat zijn chylvaten?
A
Lymfevaten in de dunne darm die vetzuren opnemen
B
Lymfevaten die in het hele lichaam voorkomen en zorgen voor de afweer
C
Lymfevaten die vocht afvoeren naar de borstbuis

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

10. Wat wordt veroorzaakt door een te grote productie thyroxine?
A
gewichtstoename
B
traagheid
C
vermagering

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

11. Welke hormonen beïnvloeden de verbreding van het bekken van de vrouw?
A
oestrogenen
B
androgenen
C
groeihormonen

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

12. Wat is de functie van adrenaline?
A
de ademhaling versnellen
B
de hartslag verlagen
C
de spijsverteringsorganen sneller laten werken

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

13. Hoe geleidt een motorische zenuw een prikkel?
A
van de huid naar de spieren
B
van een zintuig naar de hersenen
C
van het centrale zenuwstelsel naar een spier

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

14. het parasympatische zenuwstelsel is vooral actief als jij rust
A
True
B
False

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

15. wat sluit het strottenklepje af tijdens het slikken?
A
de neusholte
B
de luchtpijp
C
de slokdarm

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

16. Wat is een andere naam voor assimilatie?
A
metabolisme
B
katabolisme
C
anabolisme

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

17. In welk deel van de dunne darm vindt het belangrijkste deel van de spijsvertering plaats
A
nuchtere darm
B
twaalfvingerige darm
C
kronkeldarm

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

18. Welk enzym breekt koolhydraten af?
A
amylase
B
lipase
C
protease

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

19. Waar wordt gal geproduceerd?
A
in de galblaas
B
in de lever
C
in de dunne darm

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

In welk deel van de nieren wordt voorurine geproduceerd?
A
nierschors
B
niermerg
C
nierbekken

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide