In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H5 licht quiz
Slide 1 - Tekstslide
Je kijkt naar iets. Op welk deel van je oog ontstaat een reëel beeld?
A
op je hoornvlies
B
op je iris
C
op je netvlies
D
op je pupil
Slide 2 - Quizvraag
Desi loopt op een zonnige dag door de tuin naar de schuur. Ze gaat de schuur in, die geen ramen heeft en dus donker is. Wat gebeurt er met haar pupillen als ze de schuur in gaat? Als ze de schuur in gaat, worden haar pupillen
A
kleiner
B
groter
Slide 3 - Quizvraag
Er valt licht op je oog. Door welk deel van je oog gaan de lichtstralen eerst?
A
door je hoornvlies
B
door je iris
C
door je pupil
D
door je ooglens
Slide 4 - Quizvraag
Ramon loopt uit een donkere garage naar buiten, waar de zon schijnt. Wat gebeurt er met zijn pupillen als hij buiten komt? Als hij buiten komt, worden zijn pupillen
A
kleiner
B
groter
Slide 5 - Quizvraag
Kees leest in het schemerlicht een boek. Wat is juist? Zijn pupillen zijn
A
groot en zijn lenzen zijn plat.
B
groot en zijn lenzen zijn bol.
C
klein en zijn lenzen zijn plat.
D
klein en zijn lenzen zijn bol.
Slide 6 - Quizvraag
Inge loopt in Rotterdam en bewondert de Euromast. Dan kijkt ze op de kaart van Rotterdam om te zien waar ze staat. Vul in. Wordt haar ooglens boller of minder bol?
A
boller
B
platter
Slide 7 - Quizvraag
Wordt de brandpuntsafstand van haar ooglens groter of kleiner?
A
groter
B
kleiner
Slide 8 - Quizvraag
In het felle zonlicht tuurt Liselotte naar een kerktoren in de verte. Wat is juist? Haar pupillen zijn
A
groot en haar lenzen zijn plat.
B
groot en haar lenzen zijn bol.
C
klein en haar lenzen zijn plat.
D
klein en haar lenzen zijn bol.
Slide 9 - Quizvraag
Omars vader zit achter het stuur. Hij kijkt op het schermpje van de routeplanner. Daarna kijkt hij naar een verkeersbord in de verte. Wat gebeurt er met zijn ooglens? Zijn ooglens wordt (A). De brandpuntsafstand van zijn ooglens wordt (B)
Slide 10 - Open vraag
Sven heeft brillenglazen waardoor zijn ogen groter lijken. Kies de goede antwoorden. Svens bril heeft ------------ glazen.
A
positieve
B
negatieve
Slide 11 - Quizvraag
Sven is
A
bijziend
B
verziend
Slide 12 - Quizvraag
Svens ooglenzen zijn
A
te sterk
B
te zwak
Slide 13 - Quizvraag
Kijk naar de afbeelding. Meneer en mevrouw De Bok zijn op vakantie. Vul in. Hoe heet de afwijking van mevrouw De Bok?
A
bijziendheid
B
verziendheid
Slide 14 - Quizvraag
Kijk naar de afbeelding. Meneer en mevrouw De Bok zijn op vakantie. Vul in. Hoe heet de afwijking van meneer De Bok?
A
bijziendheid
B
verziendheid
Slide 15 - Quizvraag
Britt heeft brillenglazen waardoor haar ogen kleiner lijken. Kies de goede antwoorden. Britts bril heeft --------- glazen.
A
positieve
B
negatieve
Slide 16 - Quizvraag
Britt heeft brillenglazen waardoor haar ogen kleiner lijken. Kies de goede antwoorden. Britts is --------- .
A
bijziend
B
verziend
Slide 17 - Quizvraag
Britt heeft brillenglazen waardoor haar ogen kleiner lijken. Kies de goede antwoorden. Britts ooglenzen zijn --------- .
A
te sterk
B
te zwak
Slide 18 - Quizvraag
Marcel kan zonder problemen een boek lezen, maar iets wat op het schoolbord staat kan hij niet goed zien als hij achter in de klas zit. Vul in. Dit betekent dat Marcel ----------- is.