Vertering

Van cel tot organisme













klik hier
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 300 min

Onderdelen in deze les

Van cel tot organisme













klik hier

Slide 1 - Tekstslide

Organen

Slide 2 - Woordweb

Bouwstenen van een organisme
  1.  Cellen
  2. Weefsels
  3. Organen
  4. Organenstelsels
  5. Organismen

Slide 3 - Tekstslide

Bouwstenen van een organisme
De kleinste wezens op aarde bestaan uit één cel. Iets dat kleiner is dan een cel kan nooit zelfstandig in leven blijven.
Cellen zijn er in allerlei verschillende soorten: been- en kraakbeencellen, spiercellen, zenuwcellen ... enzovoort.
Meerdere cellen van dezelfde soort vormen een weefsel. Zo kenen we bijvoorbeeld beenweefsel en kraakbeenweefsel.
Van een aantal weefsels kun je organen bouwen. Zo bestaat een bot behalve uit beenweefsel, ook uit kraakbeen, zenuwweefsel en bloedvaatjes.
Aan één bot heeft niemand iets. Alle botten samen vormen een organenstelsel. In dit geval het beenderstelsel of skelet. Het beenderstelsel zorgt voor stevigheid en bescherming en samen met de spieren voor beweging.  Samen met alle andere organenstelsels (spijsvertering, bloedvatenstelsel, huid enz.)
vormen de botten en de spieren een organisme.

Slide 4 - Tekstslide

In welk antwoord staan alleen maar organenstelsels?
A
Hart, spijsvertering en hersenen
B
Huid, spijsvertering en schedel
C
Spijsvertering, bloedsomloop en zintuigen
D
Bloedsomloop, hersenen en schedel

Slide 5 - Quizvraag

In welk orgaan antwoord staan alleen maar organen?
A
Hart, hersenen en longen
B
Hersenen, huid en lever
C
Grote hersenen, huid en longen
D
Huid, hart en zintuigen

Slide 6 - Quizvraag

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Spijsvertering
Gebit
1
Speekselklieren
2
Slokdarm
3
Lever
4
Galblaas
5
Maag
6
12-vingerige darm
7
Dunne darm
8
Dikke darm
9
Blinde darm
10
Endeldarm
11

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Vertering is het afbreken van voedsel tot kleine deeltjes die in het bloed kunnen worden opgenomen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Welk antwoord beschrijft het best de functie van kauwen?
A
Bij het kauwen wordt een begin gemaakt met het kleiner maken van de voedingsstoffen
B
Bij het kauwen wordt het voedsel gemengd met speeksel
C
Bij het kauwen wordt het buitenoppervlak van ons voedsel vergroot
D
Bij het kauwen wordt het buitenoppervlak van ons voedsel vergroot en gemengd met speeksel

Slide 12 - Quizvraag

De zwaartekracht speelt een belangrijke rol bij het verplaatsen van ons voedsel door het maag-darmkanaal
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is darmperistaltiek?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Video

Gebit

Slide 19 - Woordweb

Het gebit
  1. Gebitselementen
  2. Snijtanden
  3. Hoektanden
  4. Kiezen

Slide 20 - Tekstslide

Het gebit
Een gebit bestaat uit verschillende gebitselementen. Niet ieder tand of kies heeft dezelfde functie en daarom ook niet dezelfde vorm of bouw. In ons gebit onderscheiden we snijtanden, hoektanden en kiezen.
Snijtanden (ook wel voortanden) staan vooraan in de mond, je hebt er vier in de bovenkaak en vier in de onderkaak. De functie van snijtanden is het afbijten van voedsel.
Hoektanden staan naast de snijtanden (in het plaatje rose). Bij roofdieren zijn deze veel groter en scherper dan bij ons. De functie is het vastgrijpen van een prooi en het afscheuren van voedsel. Je hebt er in totaal vier.
Kiezen staan achter in de mond. Hun functie is het malen en kauwen van voedsel. In ons melkgebit zitten acht kiezen en in een volledig blijvend gebit van een mens zitten in totaal 20 kiezen.

Slide 21 - Tekstslide

Bouw van een tand
kroon
1
wortel
2
glazuur
3
tandbeen
4
tandholte met daarin bloedvaatjes en zenuwen
5
wortelvlies en cement
6
tandvlees
7
kaakbeen
8

Slide 22 - Tekstslide

Bouw van een tand
Het deel van een tand of kies dat in het kaakbeen zit noemen we de wortel, de kroon steekt daarboven uit. Een tand is gemaakt van tandbeen. De kroon is voor extra bescherming bedekt met een laag glazuur, dit is heel erg hard.
In het tanbeen zit de tandholte, hierin zitten bloedvaatjes voor de aan- en afvoer van voedingsstoffen en afvalstoffen. Ook zitten in de tandholte zenuwen.
De tand zit in het kaakbeen vast door middel van een laagje cement en het wortelvlies.
Over het kaakbeen heen zit een laagje tandvlees.
kroon
1
wortel
2
glazuur
3
tandbeen
4
tandholte met daarin bloedvaatjes en zenuwen
5
wortelvlies en cement
6
tandvlees
7
kaakbeen
8

Slide 23 - Tekstslide

Melkgebit en blijvend gebit
Zo rond het zesde levensjaar vallen de voorste melktanden bij de mens er een voor een uit, zodat er plaats komt voor de definitieve tanden. Met de melkhoektanden en melkkiezen gebeurt dit tussen het tiende en dertiende jaar. Dit wisselen gebeurt omdat de tanden en kiezen niet kunnen groeien, en omdat er voor het definitieve gebit nog geen plaats is in het hoofd van een klein kind.
Als je zo rond de 18 bent krijg je nog de laatste kiezen; de verstandskiezen.

Slide 24 - Tekstslide

Tandformule
  • Niet alle dieren hebben eenzelfde gebit.
  • Afhankelijk van wat ze eten ziet hun gebit er anders uit.
  • Dieren die moeilijk verteerbaar plantaardig voedsel eten hebben grote maal- of plooikiezen. Zulke dieren vangen meestal geen prooi dus ze hebben niet zoals rovers grote scherpe hoektanden. 
  • Ieder dier eet zoals ie gebekt is. Hoe het gebit eruit ziet geven we weer in een tandformule.








Klik hier om de gebitten van verschillende dieren te bekijken
Klik hier voor nog meer informatie en tandformules

Slide 25 - Tekstslide

Tandformule
Niet alle dieren hebben eenzelfde gebit.
Afhankelijk van wat ze eten ziet hun gebit er anders uit.
Dieren die moeilijk verteerbaar plantaardig voedsel eten hebben grote maal- of plooikiezen. Zulke dieren vangen meestal geen prooi dus ze hebben niet zoals rovers grote scherpe hoektanden. 
Ieder dier eet zoals ie gebekt is. Hoe het gebit eruit ziet geven we weer in een tandformule.








Klik hier om de gebitten van verschillende dieren te bekijken
Klik hier voor nog meer informatie en tandformules

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de functie van kauwen?
A
Het eten in contact brengen met de tong zodat je het beter proeft
B
Mogelijke ziekteverwekkers dood bijten
C
Het oppervlak van het voedsel vergroten zodat speeksel er beter bij kan
D
Het oppervlak van het voedsel kleiner maken zodat je het makkelijker kunt doorslikken

Slide 27 - Quizvraag

Het gebit bestaat uit verschillende gebitselementen,
we noemen die...
A
Melktanden en blijvende tanden
B
Voortanden en kiezen
C
Kiezen, snijtanden en voortanden
D
Hoektanden, snijtanden en kiezen

Slide 28 - Quizvraag

In de afbeelding is te zien wat er gebeurt bij kauwen.
Hoeveel keer is het oppervlak groter geworden?

Slide 29 - Open vraag

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Verschillende eters
  1. Herbivoren, carnivoren, omnivoren
  2. Lengte darmkanaal
  3. Meerdere magen
  4. Grote ontwikkelde  blinde darm
  5. Dan eten we het gewoon nog een keer
pens
1
netmaag
2
boekmaag
3
lebmaag
4
darmen
5
pens
1

Slide 32 - Tekstslide

Verschillende eters
Herbivoren of planteneters hebben het meest ontwikkelde spijsverteringsstelsel. Dit is zo omdat plantaardig voedsel veel moeilijk te verteren is dan dierlijk voedsel. Planteneters hebben een darmkanaal dat wel 20 keer zo lang is als zijzelf
Omnivoren of alleseters hebben een darmkanaal dat 10 keer hun eigen lengte is en bij carnivoren of vleeseters is dit 4 keer.
Herbivoren hebben allerlei oplossiningen voor het verteren van plantaardig voedsel. Runderen en andere herkauwers hebben meerdere magen. Het eten wordt voorverteerd in de pens, vervolgens herkauwt en gaat dan door naar de volgende magen. Paarden hebben een zeer goed ontwikkelde blinde darm. Hierin zitten veel bacteriën die helpen bij de vertering.
Konijnen eten hun eigen keuteltjes gewoon nog een keer, zodat het voedsel meerdere keren door het darmkanaal gaat.
pens
1
netmaag
2
boekmaag
3
lebmaag
4
darmen
5
pens
1

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Ook vogels moeten eten














klik hier voor een oefening

Slide 35 - Tekstslide

Dierlijk voedsel is moeilijker verteerbaar dan plantaardig voedsel
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Een lange darm, een grote blinde darm en het hebben van meerdere magen zijn aanpassingen aan het eten van plantaardig voedsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Welke bewering is juist?
A
carnivoren zijn vleeseters en omnivoren zijn planteneters
B
omnivoren zijn planteneters en herbivoren zijn alleseters
C
herbivoren zijn planteneters en carnivoren zijn alleseters
D
carnivoren zijn vleeseters en omnivoren zijn alleseters

Slide 38 - Quizvraag


A
Ja, alle tanden en kiezen zijn goed geteld
B
Nee, het aantal hoektanden klopt niet
C
Nee, het aantal kiezen klopt niet
D
Nee, het aantal snijtanden klopt niet

Slide 39 - Quizvraag

Ga in het volgende scherm
naar vo-content
Volg de stappen van het
werkoverzicht hiernaast

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Link

Toets voorbereiden
klik hier om naar vo-content te gaan:

Neem alle opdrachten nog een keer door:
  1. Van cel tot organisme (vooral de Kennisbank)
  2. Spijsvertering (vooral de Kennisbanken)
  3. het gebit (vooral de Kennisbanken)
  4. Verschillende eters (vooral de Kennisbank)

Bedenk dat als je iets niet begrijpt je het ook niet kunt onthouden. Vraag nog om extra uitleg als je iets niet begrijpt.
Dit kan alleen als je op tijd begint met leren.

Slide 42 - Tekstslide