Oefentoets Erfelijkheid & Evolutie

Programma vandaag (NG)
Start: woordzoeker begrippen par. 1 t/m 3
Zoek met behulp van de samenvatting de betekenissen van de begrippen en lever die handgeschreven in.
  • herhaling basisstof thema 5 d.m.v. quiz "1 tegen de rest" (25 min).
  • woordzoeker erfelijkheid + woordzoeker evolutie... wat is de oplossing?
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma vandaag (NG)
Start: woordzoeker begrippen par. 1 t/m 3
Zoek met behulp van de samenvatting de betekenissen van de begrippen en lever die handgeschreven in.
  • herhaling basisstof thema 5 d.m.v. quiz "1 tegen de rest" (25 min).
  • woordzoeker erfelijkheid + woordzoeker evolutie... wat is de oplossing?

Slide 1 - Tekstslide

Quiz: 1 tegen de rest
  • Zoals het tv programma 1 tegen 100
  • Er wordt iemand gekozen (eventueel door loting) die het gaat opnemen tegen de rest van de klas. Deze leerling mag vooraan in de klas gaan zitten, de overige leerlingen gaan vóór de speler staan.
  • Alle leerlingen krijgen drie kaarten met de letters A, B,  C en D
  • De docent stelt de eerste vraag met meerkeuzeantwoorde (A, B, C of D). De leerlingen krijgen tien seconden de tijd om de vraag te beantwoorden. Dit doen ze door het bordje met het goede antwoord omhoog te houden, met de lege kant naar voren.
  • De zittende leerling geeft zijn antwoord door het kaartje met het antwoord omhoog te houden.

Slide 2 - Tekstslide

Quiz: 1 tegen de rest
  • Leraar geeft vervolgens het goede antwoord. Heeft de zittende leerling het goed, dan mag deze blijven zitten. De overige klasgenoten draaien hun kaart om. 
  • Wie een fout antwoord heeft gegeven, moet op zijn plek gaan zitten. Wie een goed antwoord heeft gegeven, gaat door naar de volgende ronde. Dit gaat door totdat alle leerlingen zijn weggespeeld.
  • Als de zittende leerling het antwoord fout had, wordt er een leerling uitgekozen die het antwoord wél goed had. Deze leerling mag het weer opnemen tegen alle klasgenoten.

Slide 3 - Tekstslide

In de afbeelding is in tekening 1 een jong van een Maleise tapir getekend.
In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Heeft het jonge dier hetzelfde fenotype als het volwassen dier?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend.
In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Heeft het jonge dier hetzelfde genotype als het volwassen dier?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Hebben alle kinderen van dezelfde ouders hetzelfde DNA?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Kunnen door mutaties en geslachtelijke voortplanting organismen ontstaan met nieuwe genotypen?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Heeft een lichaamscel van een mens 46 chromosomen?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Verandert bij celdeling de informatie voor erfelijke eigenschappen?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Zijn door klimaatverandering diersoorten uitgestorven?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Zijn het ontstaan en uitsterven van diersoorten allebei onderdelen van evolutie?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Kevin heeft veel getraind.
Zijn spieren zijn hierdoor dik geworden.

Wat is er bij Kevin veranderd?
A
alleen fenotype
B
alleen genotype
C
fenotype en genotype
D
geen van alle.

Slide 12 - Quizvraag

Jay-linn en Chenoa praten over chromosomen.
Jay-linn zegt ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Chenoa zegt ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft, of wie hebben gelijk?

A
Alleen Jay-linn.
B
Alleen Chenoa
C
Jay-linn en Chenoa hebben beide gelijk

Slide 13 - Quizvraag

Het klein Robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie.
De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.

Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein Robertskruid?

A
8
B
16
C
32

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer komt het genotype van een baby tot stand?
A
Bij de vorming van de eicel.
B
Bij de geboorte van de baby.
C
Bij de bevruchting van de eicel.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 16 - Quizvraag

Wat kan er wel en wat niet veranderen?
A
wel: genotype niet: fenotype
B
wel: fenotype wel: genotype
C
wel: fenotype niet: genotype
D
niet: fenotype niet: genotype

Slide 17 - Quizvraag

Als een cel 23 chromosomen bevat, is het dan een geslachtscel of een lichaamscel, of kan dit beide?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Kan beide

Slide 18 - Quizvraag

Chromosomen bestaan uit DNA
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

18. Wat is een mutatie?
A
Een aandoening die is ontstaan bij de vorming van geslachtscellen.
B
Een erfelijke aandoening die is veroorzaakt door ziekteverwekkers.
C
Een verandering in het DNA veroorzaakt door een verandering van één gen.
D
Een ziekte die ontstaat door één zieke cel tussen gezonde cellen.

Slide 20 - Quizvraag

19. Wat is evolutie?
A
Het ontstaan en weer uitsterven van een diersoort.
B
Het ontstaan van de ene soort uit de andere soort.
C
Het ontstaan van nieuwe soorten organismen door klimaatverandering.
D
Organismen die in een nieuwe omgeving zijn gaan leven.

Slide 21 - Quizvraag

20 Charles Darwin ontdekte dat de aarde en zijn soorten voortdurend veranderen. Hij ontdekte dat goed aangepaste organismen meer kans hebben op nakomelingen dan minder goed aangepaste organismen.
Hoe wordt dit laatste ook wel genoemd?
A
erfelijke variatie
B
kunstmatige selectie
C
natuurlijke selectie
D
variatie in fenotype

Slide 22 - Quizvraag

Soms wordt een drieling geboren. 
Drielingen kunnen op verschillende manieren ontstaan. 

In de afbeelding is een van de mogelijke ontstaanswijzen van een drieling schematisch weergegeven. Kind 3 is een meisje.

vraag op volgende slide

Slide 23 - Tekstslide


21. Is uit het geslacht van kind 3 (meisje) met zekerheid af te leiden welk geslacht de andere kinderen hebben?
A
Nee.
B
Ja, alleen voor kind 1.
C
Ja, alleen voor kind 2.
D
Ja, zowel voor kind 1 als voor kind 2.

Slide 24 - Quizvraag

Volgens de evolutietheorie hebben de Aziatische en de Afrikaanse olifant zich ontwikkeld uit
 ‘oer-olifantachtigen’ die ruim 50 miljoen jaar geleden op aarde leefden.
In de afbeelding is deze ontwikkeling weergegeven in een stamboom.

Hierover gaat vraag 22.
(volgende slide)

Slide 25 - Tekstslide

22. Naar aanleiding van deze stamboom worden twee uitspraken gedaan.
Geef aan of ze juist of onjuist zijn.

a. Zowel de Aziatische als de Afrikaanse olifant heeft zich ontwikkeld uit de Moeritherium.

b. De Wolharige mammoet is uitgestorven in het Pleistoceen.

Slide 26 - Open vraag

In de afbeelding is een stamboom van enkele soorten organismen schematisch getekend. Elk rondje stelt een soort voor. 

Over deze afbeelding gaan de vragen 29 en 30.
(beantwoorden op de volgende slides)

Slide 27 - Tekstslide


23. Met welk nummer is de soort aangegeven die het langst geleden heeft geleefd?

Slide 28 - Open vraag


24. Met welke nummers zijn soorten aangegeven die uit soort 7 zijn ontstaan?

Slide 29 - Open vraag

Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.

De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.

Hierover gaan vraag 25 en 26 op de volgende slides.

Slide 30 - Tekstslide

25. Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor ‘haarkleur’?

Slide 31 - Open vraag

26. Verandert door de werking van de geslachtshormonen het genotype voor de “haarkleur’?

Slide 32 - Open vraag

In de afbeelding hieronder zie je een deel van een geologische tijdschaal en de
evolutie van het paard. 

Deze afbeelding hoort bij vraag 31 en 32. 

31. De Eohippus leefde ongeveer 60 miljoen jaar geleden.
In welk tijdvak leefde de Eohippus? 
(beantwoorden op volgende slide)

Slide 33 - Tekstslide


31. De Eohippus leefde ongeveer 60 miljoen jaar geleden.
In welk tijdvak leefde de Eohippus?

Slide 34 - Open vraag

Een paleontoloog is iemand die fossielen onderzoekt. Op een dag onderzoekt de paleontoloog fossiele resten die tijdens een opgraving uit de bodem zijn gehaald. 
Het zijn de fossiele resten van een Eohippus, een Mesohippus en van een Pliohippus. 

32. Welk fossiel heeft waarschijnlijk het diepst in de aarde gezeten?
(beantwoorden in de volgende slide)

Slide 35 - Tekstslide


32. Welk fossiel heeft waarschijnlijk het diepst in de aarde gezeten?

Slide 36 - Open vraag

Hiernaast zie je een deel van de stamboom van de familie van Lenthe.

32. Een genotype kun je aangeven met AA, Aa of aa.
Welk genotype heeft Lenthe? Leg je antwoord uit.
(beantwoorden op volgende slide)

Slide 37 - Tekstslide


32. Een genotype kun je aangeven met AA, Aa of aa.
Welk genotype heeft Lenthe? Leg je antwoord uit.

Slide 38 - Open vraag

Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie de afbeelding).
33. Wat is het fenotype van kind P?
(beantwoorden op volgende slide)

Slide 39 - Tekstslide


33. Wat is het fenotype van kind P?

Slide 40 - Open vraag