Week 5

28 januari t/m 3 februari
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

28 januari t/m 3 februari

Slide 1 - Tekstslide

Gedicht
Maak in drietallen een gedicht.
Iedereen bedenkt een regel, samen wordt het een geheel.
Bedenk een onderwerp en wees creatief.

Slide 2 - Tekstslide

Week 5
 - Nieuw Nederlands: H4 tussenletter -n
- Maak in Nieuw Nederlands de leerroute H5 – voegwoord
 Maak in Nieuw Nederlands de leerroute H5 – spelling – pv in samengestelde zinnen
Oefentoets (volgt nog)
 Lees iedere schooldag minimaal een kwartier.

Slide 3 - Tekstslide

Tussenletter -n
badkamer + deur
laken + set
horloge + maker
auto + bus
banaan + schil
lam + wol
tand + borstel
moeder + kindje

Slide 4 - Tekstslide

Tussenletter
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: fiets + tas = fietstas. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.

Slide 5 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen 
• Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook:
– meningsverschil, Valentijnsdag.
• Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. 
Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort:
– bruidssluier, want bruidsjapon; lievelingsschrijver, want lievelingsdier.
Maar: hoofdstad, want hoofdweg.

Slide 6 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen 
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: paardenbloem, berenvel.


Slide 7 - Tekstslide

Schrijf geen -(e)n- (maar soms wel -e-) in deze gevallen: 
• Het eerste deel heeft geen meervoud: rijstepap.
• Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is: zonnestraal, maneschijn.
• Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: (seconde – seconden/secondes) – secondewijzer.
• Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: knarsetanden (het eerste deel verwijst naar een werkwoord), armelui, blindedarm (het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord).
• Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: reuzefijn.

Slide 8 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Je schrijft een tussenletter -e- in een samenstelling als het eerste deel een meervoud op -en én op -s heeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
zonnebril
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 10 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
beresterk
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 11 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
maneschijn
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 12 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
breedtegraad
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 13 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
weidevogel
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 14 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
ladekast
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdzin en bijzin
Nevenschikkende voegwoorden (twee hoofdzinnen of twee bijzinnen)
Onderschikkende voegwoorden (hoofdzin en bijzin)

Slide 16 - Tekstslide

Voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden
en, maar, want, noch...noch...., of.... of.....
Onerschikkende voegwoorden
aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.

Slide 17 - Tekstslide

Voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin aan elkaar voegen zijn
A
nevenschikkende voegwoorden
B
onderschikkende voegwoorden

Slide 18 - Quizvraag

De voegwoorden en, maar, want en of kunnen ook bij een onderschikking voorkomen.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Piet wil yoghurt en vla, maar dat mag niet.
Hoeveel voegwoorden?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 20 - Quizvraag

Zijn 'zodat', 'nadat' en 'toen' nevenschikkende of onderschikkende voegwoorden?
A
Nevenschikkende
B
Onderschikkende

Slide 21 - Quizvraag

Deze week
Iedereen maakt een overzicht van de basismodules met een L, N of B en geeft per module aan wat hij/zij nog moet doen.
Weet je niet wat je moet doen?--> mail de docent!!! 

Dit overzicht mail je uiterlijk vrijdag naar je coach.
Volgende week in de focusweek --> afvinken

Slide 22 - Tekstslide