Persoonlijk voornaamwoord ( woordsoorten) H.2 -mavo 2

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie wat een persoonlijk voornaamwoord is  

en kun je het persoonlijk voornaamwoord herkennen en gebruiken in een zin

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie wat een persoonlijk voornaamwoord is  

en kun je het persoonlijk voornaamwoord herkennen en gebruiken in een zin

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?



Voorkennis

Wat weten jullie nog van de geleerde woordsoorten?

Welke kunnen jullie opnoemen?

(zie volgende dia)



Huiswerk bespreken en evaluatie van deze les








Slide 2 - Tekstslide

De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten. Deze woordsoorten heb je al geleerd:


  • zelfstandig naamwoord (zn)
    is een woord voor een mens, dier, plant of ding: kleuter, ooievaar, zonnebloem, tafel, woensdag, mei Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Robin, Amsterdam

  • lidwoord (lw) de, het, een

  • werkwoord (ww)
    zegt wat iets of iemand doet of overkomt: lachen, vervelen Splitsbare werkwoorden moet je splitsen als ze pv zijn: opeten – eet ... op; weggooien – gooi ... weg




Slide 3 - Tekstslide

  • bijvoeglijk naamwoord (bn)
    vertelt iets over een zelfstandig naamwoord: mooie, groot
  • Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: houten, ijzeren


  • vragend voornaamwoord (vr.vnw)
    staat meestal aan het begin van een vraag: wie, wat, welk(e), wat voor (een)


  • aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
    gebruik je als je iets aanwijst: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e)

Slide 4 - Tekstslide

Wat weten we al van het persoonlijk voornaamwoord?



Pers. vnw=

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) vervangt een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: Faisel kan heel hard schaatsen → Hij kan heel hard schaatsen.

Marije geeft het boek aan Maud → Zij geeft het boek aan haar.

Meer uitleg Powerpoint openen volgende dia of blz. 71 pers. vnw

Slide 5 - Tekstslide

‘Het’ kan een lidwoord of een persoonlijk voornaamwoord zijn.

Het lidwoord het wordt opgevolgd door een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord.

Het persoonlijk voornaamwoord het wordt opgevolgd door een werkwoord en kun je vervangen door ‘dat’.

Voorbeeld:
Het is goed.
Dat is goed.


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Video

Even checken.

Wie vertelt mij in het kort, wat er zojuist is verteld?

Geen vingers! Ik geef de beurt aan ......................................

Slide 9 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Nogmaals doorlezen theorie blz. 71

Opdrachten maken  1 t/ m 6

blz. 71-72


 

Bespreken opdrachten en evaluatie van de les






Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 12 - Tekstslide