Woordsoorten H.3 Bezittelijk voornaamwoord mavo2

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je bezittelijk voornaamwoorden kunt herkennen en kun je ze onderscheiden van andere woordsoorten.


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je bezittelijk voornaamwoorden kunt herkennen en kun je ze onderscheiden van andere woordsoorten.


Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog van het persoonlijk voornaamwoord?



Pers. vnw=

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) vervangt een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: Faisel kan heel hard schaatsen → Hij kan heel hard schaatsen.

Marije geeft het boek aan Maud → Zij geeft het boek aan haar.

Slide 2 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het bezit waarbij het hoort. Bijvoorbeeld: jouw pen, mijn tas, ons huis.


Als een voornaamwoord achter het bezit staat, is het een persoonlijk voornaamwoord.


Bijvoorbeeld: de pen van jou, de tas van mij, de hond van ons.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Video

Wat heb je gedaan?

'je' is een ....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord WIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Vanavond ga IK naar de film.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 12 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz.81

Maken opdr. 1 t/m 6

blz. 111-112


WERK NIET TE GEHAAST









Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Aan de slag

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 16 - Tekstslide