Kapitel 3 les 6

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 1

Kapitel 3. Das ist lecker!

Periode 3

belangrijke data

week 15/16 proefwerkweek 9 april

week 17/18 meivakantie 18 april

Periode 3

belangrijke info voor toets

- Wörterliste A, B, D, F en G (S. 114 + 115)

- Plauderecke C en H (S.116)

- Werkwoorden met stam op -s, -ss, z und ß (S.118)

- De woorden ein en kein (S.118)

- Regel feesttenten + voltooid deelwoord (S.186)

Was machen wir Heute?

Luistertoets

Wiederholung Grammatik  

Aufgabe mit Wörterliste  

 

Ziel: Neue Wörter und Grammatik lernen und verwenden. Hören   üben

Luistertoets

We gaan starten met de luistertoets, je hebt alleen een pen op tafel. 

Tijdens de luistertoets is het helemaal stil!!!!!

Je kijkt op je eigen blaadje. 

Het zijn meerkeuzevragen. Lees de vraag en de antwoorden, daarna luister je naar het gesprekje en geef je antwoord op de vraag op je lijntjespapier.

Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een -s klank

Wat is een -s klank? 

-s / ss

-z

- ß

Hoe zat het ook al weer met de feesttentenregel?

We maken een schema, schrijf mee!

De basisuitgangen tegenwoordige tijd

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

(fe) e st t en t en

 

Stam op s

-e

-t

-t

-en

-t

-en

(Sitzen) Du ..... neben Karin

1. sitzst
2. sitzt
3. sitze
4. sitzen

(beißen)Mein Hund (er) beißt alles kaput

1. Beißt
2. Beißst
3. Beißen
4. Beiße

(sagen) ........du mir deinen Namen?

1. sage
2. sagt
3. sagst
4. sagen

(schreiben) Dann .....
ich dir.

1. Schreibst
2. schreibt
3. shreiben
4. schreibe

(salzen) ..... du den Pfannkuchen?

1. salzt
2. salzst
3. salzen
4. salze

(genießen) Wir ...... das Essen

1. genießen
2. genieße
3. genießt
4. genießst

(heißen) Wie ...... du? Ich .... Knut

1. heißst / heiße
2. heißt/ heißt
3. heißt/heiße
4. heißen/heiße

oefenen voor de toetsweek

1. In Classroom vind je opdrachten die je op je laptop kunt oefenen (spellen)

2. Woordjes oefenen in WRTS/WOZZEL of QUIZLET

 

Running Dictee

Je werkt met zijn 2-en

1 leerling blijft in de klas, deze schrijft

1 leerling rent naar de gang

zoek de woorden op de gang

ren terug naar het lokaal vertel de woorden/het woord aan je medeleerling, deze schrijft. Degene die rent mag niet schrijven, wissel na 10 woorden

.