Les 18 Bloedgassen

Klinische chemie
Les 18: Bloedgassen
 deel 2 Klinische chemie voor analisten
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Klinische chemie
Les 18: Bloedgassen
 deel 2 Klinische chemie voor analisten

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Inleiding bloedgassen
Fysiologie
Oorzaken van stoornissen in het zuur-base-evenwicht
Bloedgasafname 
Bloedgasapparatuur
Beoordelen van uitslagen van bloedgasonderzoek
Conclusie
Opgaven

Slide 2 - Tekstslide

Noem drie factoren die van belang zijn bij het bepalen van referentiewaarden.

Slide 3 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met biologische variatie?

Slide 4 - Open vraag

Wat geeft het bereik van de referentiewaarde weer?
A
gem. +/- 1x SD
B
gem. +/- 2x SD
C
gem. +/- 3x SD
D
gem. +/- 4x SD

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel procent van de mensen valt binnen het bereik van gem. +/- 2x SD?
A
100%
B
97,5%
C
95%
D
92,5%

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen de afkapwaarde en bijv. de boven- of ondergrens van de referentiewaarde?

Slide 7 - Open vraag

Inleiding bloedgassen (par. 7.1)
Bloedgasonderzoek geeft informatie over:
- pH van het bloed
- bloedgassen (O2 en CO2

Normaalwaarde pH bloed ligt tussen 7,35 en 7,45.  De pH van bloed komt bijna nooit onder de 7,1. <7,1 is zeer levensbedreigend. 
Belangrijk voor de handhaving van deze waarde zijn de nieren en de longen.

Wanneer de pH afwijkt ontstaan problemen in de stofwisselingsprocessen. 
Er kan sprake zijn van een acidose (pH < 7,35) of alkalose (pH >7,45)




Slide 8 - Tekstslide

waarom bloedgasonderzoek?
Bloedgasonderzoek geeft op een snelle manier informatie over de ernst van de ziekte en over het algemeen functioneren van het lichaam. 

Het geeft informatie over de werking van de nieren en longen. 
Stoornissen in het zuur-base-evenwicht zie je veelal bij:
- hyperventilatie
- longziekten
- ernstig braken/ diarree
- hartinfarct
- nierziekten

Naast pH worden ook andere waarden gemeten zoals pO2 , pCO2 HCO3-  en sO2 
In dit hoofdstuk gaan we o.a. naar deze parameters kijken. 


Slide 9 - Tekstslide

Fysiologie (par. 7.2)
Bij stofwisselingsprocessen in het lichaam komt veel zuur vrij:
 -  omzetten van energie --> CO2
 -  oxidatie van zwavelhoudende aminozuren --> H+

Door buffersystemen wordt de pH in het lichaam constant gehouden. 
De buffersystemen kunnen zich in de cel (intracellulair) of buiten de cel (extracellulair) bevinden. 

Het belangrijkste extracellulaire buffersysteem is het koolzuur-buffersysteem. 
Het belangrijkste intracellularie buffersysteem is het fosfaat-buffersysteem.

Slide 10 - Tekstslide

koolzuur-buffersysteem
                                             H2O + CO2 <---> H2CO3 <---> H+ + HCO3-

CO2 wordt door de longen uitgescheiden en H+ en HCO3- kunnen door de nieren
worden uitgescheiden of teruggeresorbeerd. 

Regulatie door de nieren wordt metabole compensatie genoemd. 
Regulatie door de longen heet ook wel respiratoire compensatie. 

In de afbeelding hiernaast zie je wanneer het evenwicht verstoord wordt. 
Men spreekt van een acidose als de concentratie CO2
in het bloed te hoog is of HCO3- te laag is. 
Andersom spreekt men van een alkalose.

Slide 11 - Tekstslide

Henderson-Hasselbach formule
De pH van het bloed kan je met de Henderson-Hasselbach formule  als volgt berekenen:

pH = 6,1 + log 

In deze berekening is de concentratie HCO3- in mmol/L weergegeven en pCO2 in kPa (kiloPascal). Wanneer een lab de pCO2 in mmHg wordt uitgedrukt gebruik je in de formule in plaats van 0,23 het cijfer 0,03. 
Bij een concentratie HCO3- van 25 mmol/L en pCO2 = 5,3 kPa (40 mmHg) heeft het bloed een pH van 7,4. Reken maar na!
0,23pCO2[HCO3]=longfunctienierfunctie

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Bereken de pH van het bloed bij een pCO2 van 8 kPa en een HCO3- van 25 mmol/L.

pH = 6,1 + log
0,23pCO2[HCO3]=longfunctienierfunctie
antwoord
pH= 6,1 + log (25/(0,23*8))
pH = 7,2

Slide 13 - Tekstslide

Fosfaat buffersysteem
De belangrijkste intracellulaire buffer in alle cellen is de fosfaatbuffer.

H2PO4- <---> H+ + HPO42- 
zwak zuur                zwakke base

In erytrocyten is ook hemoglobine een buffer. Hemoglobine kan namelijk ook H+ binden. Hemoglobine is dus een zwakke base. Het binden van H+ is niet alleen belangrijk voor een stabiele pH, maar ook voor het uitscheiden van CO2 
H+ Hb <---> HHb

Slide 14 - Tekstslide

De longen (par. 7.2.2)
Bij bloedgasonderzoek wordt zowel de pO2 als de pCO2 gemeten. Deze waarden geven informatie over de uitwisseling van O2 en CO2 in de longen. 
Zuurstof-opname en kooldioxide-afgifte vindt plaats in de longblaasjes
(alvioli). 

In het bloed bindt zuurstof aan hemoglobine, waarna het 
afgegeven wordt aan de weefsels. Kooldioxide komt vrij 
bij verbranding van glucose en wordt in de weefsels 
afgegeven aan het bloed. In de longen wordt de CO2 
weer uitgeademd. 

Slide 15 - Tekstslide

Respiratoire compensatie
Wanneer de pH afwijkt zal het lichaam daar dus op gaan reageren. Eerst extracellulair en daarna intracellulair. Lukt dit niet voldoende dan gaan de longen meedoen en daarna de nieren.  
Door de frequentie van ademhalen wordt de pO2 en pCO2 in het lichaam
bepaald.

Bij een lage pH (< 7,35) van het bloed zal een snellere ademhaling (hyperventilatie)  zorgen voor een verhoogde afgifte van COhierdoor herstelt de pH van het bloed zich weer naar (7,35-7,45). 
Andersom kan natuurlijk ook. Dan zal een tragere ademhaling (hypoventilatie) zorgen voor herstel van de pH.

Deze compensatie van de pH door de longen wordt respiratoire compensatie genoemd. 

Slide 16 - Tekstslide

Metabole compensatie
Naast de longen zijn de nieren het tweede orgaan dat ervoor zorgt dat de pH in het lichaam gehandhaafd wordt. 

De nieren kunnen H+ en HCO3- uitscheiden of resorberen. 
Bij een teveel aan H+ gaan de nieren meer zuur uitscheiden en meer HCO3- terugresorberen. Bij een teveel aan base gebeurt het tegenovergestelde. 

Compensatie van de pH door de nieren wordt metabole compensatie genoemd.  

Slide 17 - Tekstslide

Oorzaken van stoornissen in het zuur-base-evenwicht (par. 7.3)
Stoornissen in het zuur-base-evenwicht ontstaan meestal door onderliggende ziekten of afwijkingen. 

De belangrijkste oorzaken van acidose zijn:
- Diaree (verlies HCO3-)
- Longziekten (ophoping pCO2)
- Nierziekten (ophoping H+ of verlies HCO3-)
- Bloedcirculatiestoornis (lactaatvorming--> lactaat-acidose)
- Vetverbranding (ketonenvorming --> keto-acidose)

De belangrijkste oorzaken van een alkalose zijn: 
- Braken (verlies H+)
- Hyperventilatie (daling pCO2)

Slide 18 - Tekstslide

Beoordelen van een uitslag van een bloedgasonderzoek  (par. 7.6)
Interpretatie gaat in drie stappen: 

1. Is er sprake van een acidose of alkalose? --> is de pH <7,4 of > 7,4
   - acidose --> stijging pCO2 of daling HCO3- (weggevangen door buffering of verlies)
   - alkalose --> daling pCO2 of stijging HCO3- (verlies van zuur of toename HCO3-)
2. Is er sprake van een metabole of respiratoire oorzaak? 
    pH > 7,4           daling pCO2                respiratoire alkalose
                              stijging HCO3-            metabole alkalose
    pH < 7,4           stijging pCO2              respiratoire acidose
                              daling HCO3-              metabole acidose



Slide 19 - Tekstslide

3. Is er sprake van een gecompenseerde zuur-base-evenwichtstoornis?
Een respiratoire stoornis wordt altijd metabool gecompenseerd (trage reactie) en een metabole stoornis wordt altijd respiratoir gecompenseerd (snelle reactie)

Deze compenstaties kunnen de pH nooit volledig tot de 7,4 terugbrengen.

Bijvoorbeeld:
Bij een respiratoire acidose is er teveel CO2 in het bloed. De nieren willen dat compenseren door meer H+ uit te scheiden en meer HCO3- te resorberen. 

Ezelsbruggetje: de compensatie is altijd in dezelfde richting als de primaire stoornis. 
Bijv. bij een metabole acidose is de concentratie HCO3- te laag. Het lichaam zal dit respiratoir compenseren door CO2 uit te scheiden zodat die ook verlaagd wordt. 




Slide 20 - Tekstslide

Casus 1
Bij bloedonderzoek worden bij een patiënt de volgende resultaten gevonden:
pH 7,15
HCO3- = 13 mmol/L (verlaagd)
pCO2 = 5,0 kPa (normaal)

Wat is er aan de hand?

antwoord
De patiënt heeft een te lage pH, dus een acidose. 
HCO3- is verlaagd en pCO2 is normaal. Dat betekend dat de patiënt een metabole acidose heeft. 

Slide 21 - Tekstslide

Casus 2
Bij bloedonderzoek worden bij een patiënt de volgende resultaten gevonden:
pH 7,19
HCO3- = 24 mmol/L (normaal)
pCO2  = 8,5 kPa (verhoogd)

Wat is er aan de hand?



antwoord
De pH is verlaagd en ook de pCO2 is verhoogd. 
HCO3- is normaal. 
Dat betekend dat de patiënt een respiratoire acidose heeft. 

Slide 22 - Tekstslide

Welke uitslagen zijn fysiologisch mogelijk?
Uitslagen met een pH < 6,8 of >7,8 zijn in levende patiënten niet mogelijk. Kom je zo'n waarde tegen, dan moet je jezelf altijd afvragen of de meting goed verlopen is. 

pCO2 ligt altijd tussen 1,3 - 8 kPa (10-60 mmHg)
HCO3- ligt altijd tussen de 12-45 mmol/L
pO2 kan buiten de referentie waarde liggen. Denk bijv. aan beademing, waarbij veel zuurstof toegediend wordt. Zonder beademing komt de waarde niet boven de 14.5 kPa (110 mmHg) uit. 

Type bloedafname geeft verschil. 
Arterieel bloed bevat meer pO2 (8-9,3 kPa (60-70 mmHg) meer)  dan veneus bloed
De saturatie sO2 zegt iets over de verzadiging van hemoglobine en is dus totaal onbruikbaar voor veneus bloed. 
Het verschil tussen arterieel en capillair bloed is makkelijk te verklaren door opname en afgifte van O2 en CO2 aan de weefsels.


Slide 23 - Tekstslide

Casus 3
Bij een patiënt worden de volgende uitslagen gerapporteerd:
pCO2 = 4,0 kPa                 (4,4-6,0 kPa)
pO2 = 12,0 kPa                 (10,6 - 14,00 kPa)
HCO3- = 7,0 mmol/L        (22-28 mmol/L)

pH = 6,1 + log


Bereken de pH. Wat vind je van de uitslag?
0,23pCO2[HCO3]=longfunctienierfunctie
Antwoord
6,1 + log (7/(0,23*4)) = 6,98

pH = 6,98  Dat is veel te laag. Er is sprake van een acidose op basis van de uitslag, maar mogelijk is de meting niet goed verlopen.

Slide 24 - Tekstslide

Bloedafname bij bloedgasonderzoek ( par. 7.4)
Bloedafname voor bloedgasonderzoek vindt op een andere manier plaats dan afname voor algemeen klinisch onderzoek. De volgende methoden zijn beschikbaar:

- Arteriële bloedafname (afname van zuurstofrijk bloed via pols, hals of lies)
   Dit gebeurt met een bloedgasspuit, gevuld met heparine (antistollingsmiddel)
    * goed mengen
    * luchtbellen direct verwijderen

- Capillaire bloedafname (afname uit vingerprik, bij baby via de hiel)
   (glazen capillair waarvan de wand is gecoat met heparine, aan beide uiteinde afgesloten met dopjes)

- MBO (microbloedonderzoek tijdens bevalling; afname via de vagina d.m.v. klein sneetje op het hoofd van de baby =   SPOED)
   

Slide 25 - Tekstslide

vervolg bloedgasonderzoek

- Navelstrengbloedafname (afname na de bevalling; zowel veneus (afkomstig van de moeder) als arteriëel (afkomstig van het kind) bloed wordt onderzocht)

- Veneuze bloedafname (in sommige gevallen)
   * veneus bloed heeft dezelfde pH als arteriëel bloed, maar een aanzienlijk lagere pO2 de pCO2 is echter wel wat  
       hoger.






 


Slide 26 - Tekstslide

Omgang met bloed na afname
   *Mengen :
       - goed mengen met de heparine in de buis
       - capillairtje goed mengen met magneetje
       - arteriële spuiten minimaal 10 sec. goed mengen met de hand of op de rollerbank.
   
*Controleren op luchtbellen:
      - zo mogelijk verwijderen
      - elektrode in het bloed steken en niet in de luchtbel

   * meten binnen 30 min. na afname
        - Capillair en MBO liefst direct naar lab brengen





Slide 27 - Tekstslide

Bloedgasapparatuur (par. 7.5)
Een bloedgasmeter bestaat uit:
- Meetmodule met elektrodes
        * pH  
        * pO2 zegt wat over zuurstofopname
        * pCO2 hoe goed kunnen de longen 
                       de CO2 uitblazen
        *sO2 hoeveel zuurstof gebonden is 
                   aan hemoglobine  
        * HCO3- wordt berekend
        



Slide 28 - Tekstslide

Hemoglobinefracties
Uitgebreidere analysers kunnen ook de hemoglobinefracties meten (wat is er gebonden aan hemoglobine)

cCOHb = hemoglobine met CO moleculen --> heeft iedereen door bijv. uitlaatgassen of bij rokers 
cSulfHb = zwavelverbinding --> kan gevormd worden bij bepaalde medicatie of drugs (o.a. LSD) --> veroorzaakt bij lage concentratie al cyanose.
cMetHb = ijzerion  verkeerde ijzerion gebonden --> kan geen zuurstof binden door bijv. medicatie, vergiftiging, erfelijke afwijking
FHHb = fractie vrije Hb dat nog zuurstof kan binnen (is normaal gesproken laag, bijna alles is gebonden)
FO2HB = saturatie t.o.v. alle fracties hemoglobine


Ook vrije ionen zoals calcium, kalium, natrium en chloride kunnen met een bloedgasanalyser bepaald worden. Net als glucose, lactaat en bilirubine. Om praktische redenen wordt dit meestal op een standaard analyser gemeten.  

Slide 29 - Tekstslide

Conclusie (par. 7.7)
I
                                                                            pH
acidose
alkalose
respiratoir
(pCO2    )
metabool
(HCO3   )
respiratoire compensatie
(pCO2    )
metabole compensatie
(HCO3-    )
respiratoir
(pCO2    )
metabool
(pHCO3-    )
respiratoire compensatie
(pCO2    )
metabole compensatie
(HCO3-    )

Slide 30 - Tekstslide

Casus 4
Bij bloedonderzoek worden bij een patiënt de volgende resultaten gevonden:

pH 7,21
HCO3- = 8,5 mmol/L (verlaagd)
pCO2 = 2,93 kPa (verlaagd)
pO2 = 10.13 kPa (verlaagd)


Wat is er aan de hand?



antwoord
Alle waardes zijn verlaagd. Dat betekend dat het lichaam een verlies van HCO3- in de nieren of door diaree probeert te compenseren door via de longen CO2 kwijt te raken.
Dit is dus een metabole acidose met gedeeltelijke respiratoire compensatie.  

Slide 31 - Tekstslide

Casus 5
Bij bloedonderzoek worden bij een patiënt de volgende resultaten gevonden:

pH 7,27
HCO3- = 24,8 mmol/L (normaal)
pCO2 = 7,3 kPa (verhoogd)
pO2 = 5,3 kPa (verlaagd)


Wat is er aan de hand?
Wat valt op aan de pO2?


antwoord
De pH en pO2 zijn verlaagd. 
De pCO2   is verhoogd en HCO3- is normaal. 

Dit wijst op een respiratoire acidose waarbij  (nog) niet metabool gecompenseerd wordt. De verlaagde pO2 wijst op een longaandoening. Dit beeld past bij een astma aanval. 

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht
Maak zelf vraag 6 t/m 10 uit het leerboek.

Slide 33 - Tekstslide