Jong & Oud (6e) H4. Inkomensongelijkheid

Week 39 (vanaf 22 september) 
Hoofdstuk 4. Inkomensongelijkheid
  • opinie (Huidig belastingsysteem maakt rijken rijker en armen armer)
  • herhaling vorige les (inkomstenbelasting)
  • opdracht 3.8 (marginaal belastingtarief) klassikaal bespreken
  • quizje (inkomstenbelasting)
  • leerdoelen
  • filmpjes (2)
  • instructie (de Lorenzcurve)
  • weektaak: opdracht 4.1 t/m 4.4 en 4.5 t/m 4.8
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Week 39 (vanaf 22 september) 
Hoofdstuk 4. Inkomensongelijkheid
  • opinie (Huidig belastingsysteem maakt rijken rijker en armen armer)
  • herhaling vorige les (inkomstenbelasting)
  • opdracht 3.8 (marginaal belastingtarief) klassikaal bespreken
  • quizje (inkomstenbelasting)
  • leerdoelen
  • filmpjes (2)
  • instructie (de Lorenzcurve)
  • weektaak: opdracht 4.1 t/m 4.4 en 4.5 t/m 4.8

Slide 1 - Tekstslide

Opinie
Lees opinie: huidig belastingsysteem maakt rijken rijker en armen armer.

Leesvragen:
1. Waarom denkt Laurens Wijtvliet dat het vermogensgebouw bezwijkt?
2. Waaruit blijkt dat ons belastingstelsel naar steeds meer regressieve trekken  verandert?
3. Wat waren de redenen (3) dat de afgelopen 30 jaar de hogere inkomens werden ontzien?
4. Welke oplossingen (2) stelt Laurens Wijtvliet voor het komende kabinet voor?
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Opinie
1. Waarom denkt Laurens Wijtvliet dat het vermogensgebouw bezwijkt?
  • door de ongelijke (fiscale) behandeling van arbeid en vermogen
2. Waaruit blijkt dat ons belastingstelsel naar steeds meer regressieve trekken  verandert?
  • de belastingpolitiek veranderde van 10 belastingschijven met een toptarief van 70% in 1945 naar 3 belastingschijven met een top tarief van 49,5% in 2025
3. Wat waren de redenen (3) dat de afgelopen 30 jaar de hogere inkomens werden ontzien?
  • belastingvereenvoudiging
  • stimulering ondernemerschap
  • verlaging van de belastingdruk
4. Welke oplossingen (2) stelt Laurens Wijtvliet voor het komende kabinet voor?
  • uniforme behandeling van arbeid en kapitaal en het afschaffen van fiscale privileges

Slide 3 - Tekstslide

Te betalen inkomstenbelasting

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3.8 (pagina 22)
a. Bereken de hypotheekrente die Lucia afgelopen jaar heeft betaald.
  • hypothecaire lening van € 400.000 met 1,5% rente
  • hypotheekrente in 2021 = € 400.000 x 1,5 / 100 = € 6.000
b. Toon met een berekening  aan dat de nettorentelast € 3,030 was.
  • zonder hypotheekrenteaftrek was haar belastbaar inkomen (stap 1) € 6.000 hoger geweest
  • dat valt geheel in de 2de schijf, haar belastingvoordeel is dus 49,5 / 100 x € 6.000 = € 2.970
  • haar nettorentelast is daarmee € 6.000 - € 2.970 = € 3.030
c. Bereken met hoeveel euro de nettowoonlasten van Lucia hierdoor stijgen.
  • haar belastingvoordeel is nu 37,1 / 100 x € 6.000 = € 2.226
  • haar belastingvoordeel daalt met € 744 (van € 2.970 naar € 2.226)

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3.8 (pagina 22)
d. Leg uit dat deze tariefsaanpassing leidt tot inkomensnivellering.
  • alleen mensen met een marginaal tarief van 49,5% gaan er hierdoor op achteruit
  • dat zijn de hogere inkomens
  • de lagere inkomens met een marginaal tarief van 37,1% merken hier niets van
  • dus wordt de inkomensverdeling gelijker

Slide 7 - Tekstslide

Toni heeft een belastbaar inkomen van € 200.000. Gemiddeld betaalt hij 46% inkomensheffing. Met een fors deel van zijn inkomen valt Toni in de belastingschijf van 49,5%. De belastingadviseur van Toni vindt nog enkele aftrekposten voor een bedrag van € 2.600.

Wat gebeurt er met de belastingafdracht van Toni?
A
die zal € 1.287 dalen
B
die zal € 1.196 dalen
C
die zal € 1.196 stijgen
D
die zal € 1.287 stijgen

Slide 8 - Quizvraag

32. Ismael heeft een partner en verdient met zijn werk een bruto-inkomen van € 85.000. Hij betaalt jaarlijks € 12.000 aan hypotheekrente. Bereken zijn inkomstenbelasting.
A
€ 24.090
B
€ 22.784
C
€ 21.580
D
€ 18.030

Slide 9 - Quizvraag

35. De vermindering die iedere belastingplichtige krijgt van de overheid over de belasting op zijn/haar inkomen noemen we ...
A
aftrekposten
B
belastbaar inkomen
C
algemene heffingskorting
D
arbeidskorting

Slide 10 - Quizvraag

36. De vermindering die iedere werkende krijgt van de overheid over de belasting op zijn/haar inkomen noemen we ...
A
aftrekposten
B
belastbaar inkomen
C
algemene heffingskorting
D
arbeidskorting

Slide 11 - Quizvraag

44. Uitgaven die men in mindering op het inkomen mag brengen, voordat de inkomensheffing berekend wordt noemen we ...
A
aftrekposten
B
belastbaar inkomen
C
algemene heffingskorting
D
arbeidskorting

Slide 12 - Quizvraag

45. Het loon na aftrek inhoudingen noemen we ...
A
bruto loon
B
belastbaar inkomen
C
netto loon
D
besteedbaar inkomen

Slide 13 - Quizvraag

48. De inkomstenbelasting van land A werkt als volgt:
Iedereen betaalt 40% belasting over iedere euro en heeft recht op een heffingskorting van 4.000 euro.

Voor iemand met een belastbaar inkomen van 40.000 euro geldt:
A
het marginale tarief is 40%, en het gemiddelde tarief is 30%.
B
het marginale tarief is 30%, en het gemiddelde tarief is 30%.
C
het marginale tarief is 40%, en het gemiddelde tarief is 40%.
D
het marginale tarief is 30%, en het gemiddelde tarief is 40%.

Slide 14 - Quizvraag


50. Het belastingsysteem,
dat hiernaast staat afgebeeld, is ....
A
proportioneel
B
progressief
C
degressief

Slide 15 - Quizvraag

55. In Land A heeft iedereen heeft een heffingskorting van € 3.000.
De eerste € 20.000 is belast met een percentage van 30%.
Over de daarop volgende € 25.000 wordt 40% belasting geheven.
Elke euro meer wordt belast met 50%.

Dit systeem van belastingheffing is ...
A
proportioneel
B
progressief
C
degressief

Slide 16 - Quizvraag

60. Het Nederlandse stelsel van inkomstenbelasting is progressief. De achterliggende gedachte is, dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.

Dit idee noemt men ook wel het ... ... beginsel.
A
draagkracht
B
profijt
C
solidariteit
D
efficiency

Slide 17 - Quizvraag

Leerdoelen H4. Inkomensongelijkheid
  • Ik kan de eerste 5 begrippen op pagina 36 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan gegevens over de inkomensverdeling bewerken en er een lorenzcurve mee tekenen.
  • Ik kan een lorenzcurve interpreteren.
  • Ik kan het schever en minder scheef worden van de inkomensverdeling beargumenteren aan de hand van lorenzcurven en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.

Slide 18 - Tekstslide

Filmpje
De kloof tussen arm en rijk wordt groter in Nederland.

Kijkvragen:
  1. wat is het probleem van de kloof tussen arm en rijk?
  2. welke 2 kloven worden genoemd?
  3. wat is de oplossing?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Filmpje
De kloof tussen arm en rijk wordt groter in Nederland, kijkvragen:

1. wat is het probleem van de kloof tussen arm en rijk?
  • sociaal wantrouwen tussen arm en rijk
  • minder vertrouwen in politiek en  democratie
2. welke 2 kloven worden genoemd?
  • inkomenskloof
  • vermogenskloof
3. wat zou de oplossing kunnen zijn?
  • inkomens armen omhoog
  • belastingen rijken omhoog

Slide 21 - Tekstslide

Filmpje Lorenzcurve
Kijkvragen:

1. Wat zegt de Lorenzcurve over een land?

2. Wat staat er op de horizontale as van de Lorenzcurve?

3. Wat staat er op de verticale as van de Lorenzcurve?

4. Waarom loopt de Lorenzcurve over het algemeen krom? 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Filmpje Lorenzcurve
Kijkvragen:

1. Wat zegt de Lorenzcurve over een land?
  • hoe de inkomens in een land verdeeld zijn
2. Wat staat er op de horizontale as van de Lorenzcurve?
  • het aantal personen van arm naar rijk in % (cumulatief)
3. Wat staat er op de verticale as van de Lorenzcurve?
  • het inkomen in % (cumulatief)
4. Waarom loopt de Lorenzcurve over het algemeen krom?
  • omdat er over het algemeen inkomensverschillen zijn 

Slide 24 - Tekstslide

Lorenzcurve
Groene lijn:
  • 40% van personen verdient 40% van inkomen
  • 80% van personen verdient 80% van inkomen
  • 100% van personen verdient 100% van inkomen
  • kortom, iedereen verdient evenveel

Rode lijn:
  • 40% armste personen verdient 10% van inkomen
  • 80% armste personen verdient 50% van inkomen
  • 90% armste personen verdient 70% van inkomen
  • kortom, niet iedereen verdient evenveel

Slide 25 - Tekstslide

Lorenzcurve


Cumulatieve percentages
  • Personen in % (horizontale as)
  • Inkomen in % (verticale as)

Groepsverdeling personen
  • Kwartielen: verdeling in 4 gelijke delen (25%-groepen van de populatie)
  • Kwintielen: verdeling in 5 gelijke delen (20%-groepen van de populatie)
  • Decielen: verdeling in 10 gelijke delen (10%-groepen van de populatie)
  • Percentielen: verdeling in 100 gelijke delen (1%-groepen van de populatie)


Slide 26 - Tekstslide

Oefening (lorenzcurve)
  • Neem figuur links over en teken de Lorenz-curve op basis van de tabel rechts.


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Weektaak
  • wat: opdracht 4.1 t/m 4.4
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 4.5 t/m 4.8 in je schrift

Slide 29 - Tekstslide

Week 39 (vanaf 22 september) 
Hoofdstuk 4. Inkomensongelijkheid
  • herhaling vorige les (Lorenzcurve)
  • opdracht 4.1 t/m 4.4 klassikaal bespreken
  • leerdoelen
  • filmpjes (2)
  • instructie (de Lorenzcurve)
  • weektaak: opdracht 4.1 t/m 4.4 en 4.5 t/m 4.8

Slide 30 - Tekstslide

Herhaling vorige les (Lorenzcurve)
Hoeveel verdient de armste 80%?
  • 50% van het inkomen
Hoeveel verdient de rijkste 10%? 
  • 30% van het inkomen

Slide 31 - Tekstslide

Oefening (Lorenzcurve)
Welke inkomensverdeling is gelijker?die van 1995 of die van 2002?

  • in 2002 verdient de armste 70% van de populatie 28% van het inkomen,
  • in 1995 verdient de armste 70% van de populatie 42% van het inkomen
  • dus gelijker in 1995
  • hoe dichter de Lorenz curve bij de diagonaal ligt, hoe gelijker de inkomensverdeling is



Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 4.1

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 4.2 t/m 4.4

Slide 34 - Tekstslide

Leerdoelen H4. Inkomensongelijkheid
  • Ik kan de begrippen op pagina 36 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan gegevens over de inkomensverdeling bewerken en er een lorenzcurve mee tekenen.
  • Ik kan een lorenzcurve interpreteren.
  • Ik kan het schever en minder scheef worden van de inkomensverdeling beargumenteren aan de hand van lorenzcurven en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.
  • Ik kan de effecten van maatregelen op de inkomensverdeling analyseren en uitleggen of deze een nivellerende, denivellerende of een neutrale werking hebben.
  • Ik kan uitleggen dat progressieve belastingen en sociale zekerheid inkomen herverdeelt en invloed heeft op de (secundaire) inkomensverdeling.
  • Ik kan met behulp van de lorenzcurve de verdeling van het primaire inkomen en het secundaire inkomen weergeven en dit zowel grafisch en rekenkundig onderbouwen.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Inkomensverdeling volgens de Parade van Pen

Slide 37 - Tekstslide

Vermogensverdeling volgens de Parade van Pen

Slide 38 - Tekstslide

Herverdeling (nivelleren)
Primaire inkomen (loon, pacht, huur, rente en winst)
+ Sociale uitkeringen en toeslagen (huur, zorg en kinderopvang)
- Belastingen en sociale premies (progressief)
= Secondaire inkomen (netto besteedbaar inkomen)

Slide 39 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel
Nederland

Slide 40 - Tekstslide

Belastingstelsels
Nederland

Slide 41 - Tekstslide

Filmpje
Kijkvraag: wat is het verschil tussen nivellering en denivellering?

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Filmpje
Kijkvraag: wat is het verschil tussen nivellering en denivellering?

  • bij nivellering zijn de inkomensverschillen in verhouding kleiner geworden
  • bij (de)nivellering zijn de inkomensverschillen in verhouding groter geworden

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Weektaak
  • wat: opdracht 4.1 t/m 4.4 en 4.5 t/m 4.8
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met zelftest hoofdstuk 4 in je schrift

Slide 46 - Tekstslide

Hoe teken ik een Lorenzcurve
We gaan ervanuit dat een klas bestaat uit 20 leerlingen, die samen een inkomen hebben van €1.000.
1. Order de leerlingen (ll) van laag naar hoog inkomen!
2. Verdeel ze in kwintielen (5 groepen van 4 leerlingen = 20%
    van 20, zie kolom 2).
3. Kijk voor elk van deze groep hoeveel procent hun inkomen
    is van het totale inkomen (zie kolom 3).
    - de eerste 20% (4 ll) verdient samen 3% (€ 30 van € 1000).
    - de tweede 20% (4 ll) verdient samen 7% (€ 70 van € 1000)
    - de derde 20% (4 ll) verdient samen 16% (€ 160 van € 1000)
    - de vierde 20% (4 ll) verdient samen 24% (€ 240 van € 1000) 
    - de vijfde 20% (4l l) verdient samen 50% (€ 500 van € 1000)
4. Tel deze percentages bij elkaar op (cumulatief, zie kolom 4
     en 5).

Slide 47 - Tekstslide

Hoe teken ik een Lorenzcurve
  • Het cumulatieve aantal leerlingen en het cumulatieve inkomen gebruik je om de Lorenzcurve te tekenen.
  • D: de armste 40% van de bevolking verdient 10% van het inkomen.
  • E: de armste 80% van de bevolking verdient 50% van het inkomen.
  • We kunnen ook zien dat de rijkste 20% de andere 50% van het inkomen verdient.

Slide 48 - Tekstslide

Hoe teken ik een Lorenzcurve
Degenen die het minst verdienen altijd als eerst!
  • dus in de eerste 20% zitten de leerlingen met het laagste inkomen
  • en in de laatste 20% zitten de leerlingen met het hoogste inkomen

1. Waarom begint de Lorenzcurve altijd in punt (0, 0)?
  • 0% van de personen verdient 0% van het inkomen.

2. Waarom eindigt de Lorenzcurve altijd in punt (100, 100)?
  • 100% van de personen verdient 100% van het inkomen.

Slide 49 - Tekstslide