Kwame 2

Kwame 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Kwame 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat was de belangrijkste plantagekolonie van Nederland?
A
Indonesië
B
Suriname
C
Zuid-Afrika
D
Curaçao

Slide 2 - Quizvraag

Op een plantage werkten gemiddeld tussen de 200 tot 500 slaven
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Op de foto zie je theepluksters op een plantage.
Foto is gemaakt rond 1910.

Welk antwoord is juist?
A
Deze vrouwen zijn slaven.
B
Deze vrouwen doen herendiensten (niet betaald).
C
Deze vrouwen krijgen betaald voor hun werk.
D
Deze vrouwen zijn vrijwilligers.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een plantage?
A
Groot landbouwbedrijf met meestal 1 gewas
B
Klein landbouwbedrijf met veel gewassen
C
Groot landbouwbedrijf met veel gewassen
D
Klein landbouwbedrijf met 1 gewas

Slide 5 - Quizvraag

Waar lagen de plantage-koloniën vooral?
A
Afrika
B
Azië
C
Amerika
D
Europa

Slide 6 - Quizvraag

wat werd er op een plantage verbouwd?
A
katoen
B
koffie
C
nootmuskaat
D
peper

Slide 7 - Quizvraag

Welk klimaat hoort bij een plantage van tabak, suikerriet of katoen?
A
Tropisch klimaat
B
Zeeklimaat
C
Landklimaat
D
Woestijnklimaat

Slide 8 - Quizvraag

Waar bevonden de slaven zich tijdens hun reis naar de plantage?
A
In de voedselopslag
B
Buiten op het dek van het schip (altijd)
C
In de opslagkamer
D
In het ruim

Slide 9 - Quizvraag

Voor het werk op de plantage werden de tot slaaf gemaakten gebruikt. Wat is een slaaf?
A
Een slaaf is iemand die het eigendom is van iemand anders.
B
Een slaaf is iemand die arm is en zo wat bijverdient.
C
Een slaaf is iemand die vrijwilligerswerk doet.
D
Een slaaf is iemand die de plantage mooi maakt.

Slide 10 - Quizvraag

Slaven woonden in een mooi huis op de plantage
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een plantage is een groot landbouwbedrijf waar één product wordt verbouwd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Noem twee redenen waarom de eilanden in de Caraïben geschikt waren voor plantagelandbouw
A
vruchtbare grond voor suikerteelt
B
gunstige ligging voor handel
C
veel slaven beschikbaar op de eilanden
D
Goed klimaat voor suikerteelt

Slide 13 - Quizvraag

Waarom was Curacao zo belangrijk voor Nederland?
A
Er woonden veel slaven
B
Het was een fijne vakantiebestemming
C
Er lag een belangrijke haven
D
Het lag dichtbij handelsland Amerika

Slide 14 - Quizvraag

Wat gebeurde er in Curacao
A
Kregen de slaven straf
B
Kregen de slaven eten en werden ze opgeknapt
C
Kregen de slaven tijd om naar de dokter te gaan
D
Mochten de slaven douche en tanden poetsen

Slide 15 - Quizvraag

Wie deed er aan de driehoekshandel?
A
VOC
B
WIC

Slide 16 - Quizvraag

Wat was de driehoekshandel?
A
Handel tussen Nederland, Spanje en Amerika
B
Handel tussen Europa, Afrika en Amerika
C
Handel tussen Europa, Amerika en Azië
D
Handel tussen Nederland, Afrika en Nieuw-Amsterdam

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een andere benaming voor de driehoekshandel?
A
Trans-Atlantische mensenhandel
B
Trans-Atlantische slavenhandel
C
West Indische mensenhandel
D
West indische slavenhandel

Slide 18 - Quizvraag


Kies uit economische, sociale, culturele of politieke machtsuitbreiding. 
De slaven zijn bezit van de plantage-eigenaren. Zij behandelen hen als dieren 
A
Economische
B
Sociale
C
Culturele
D
Politieke

Slide 19 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over de handel in slaven. Welke stelling hieronder is juist?


A
De slavenhandel begon in de 17e eeuw en eindigde na vier eeuwen.
B
Slaven kregen dezelfde behandeling als andere werknemers op een plantage.
C
Slaven kregen dezelfde behandeling als andere werknemers op een plantage.
D
Slavenhandelaren verkochten mensen alsof zij producten waren.

Slide 20 - Quizvraag

Wat gebeurde er in Curacao
A
Kregen de slaven straf
B
Kregen de slaven eten en werden ze opgeknapt
C
Kregen de slaven tijd om naar de dokter te gaan
D
Mochten de slaven douche en tanden poetsen

Slide 21 - Quizvraag

De slaven werden gebrandmerkt omdat...
A
er zo voorkomen kon worden dat slaven gestolen werden.
B
Dit was een straf als slaven niet luisterde

Slide 22 - Quizvraag