HV1 - grammatica - woordsoorten deel 2

HV1 - grammatica
deel 2 

persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende & betrekkelijke voornaamwoorden, bijwoorden en voorzetsels
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

HV1 - grammatica
deel 2 

persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende & betrekkelijke voornaamwoorden, bijwoorden en voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 2 - Open vraag

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord en een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Ik
heb
jouw
pen
niet
Zij
geeft
zijn
kaartje
aan
ons.
Heb
jij
hem
gezien
op
jullie
feestje?
 gepakt.

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak twee zinnen.
Zin 1: haar = persoonlijk voornaamwoord
Zin 2: haar = bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Open vraag

1. Heb je het aan haar gevraagd?
2. Haar tas staat bij de voordeur.
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Snapten
jullie
hun
uitleg 
Zijn
grapjes
heb
ik
vaak
gehoord.
naast
Heeft
u
uw
auto
geparkeerd?
beter
dan
de
onze?
de
mijne

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
aanwijzend vnw. --> <--betrekkelijk vnw.
B
<-- aanwijzend vnw. betrekkelijk vnw. -->

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een antecedent?
A
Een woord of woordgroep waarnaar verwezen wordt met een betrekkelijk voornaamwoord.
B
Een woord of woordgroep waarnaar verwezen wordt met een aanwijzend voornaamwoord.
C
Een woord met dezelfde betekenis
D
Een woord waar de zin vooral over gaat.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
die
dat
deze
dit
dezelfde
wie
wat
welk(e)
hetgeen
soortgelijke
zoiets

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is/zijn (het) aanwijzend(e) voornaamwoord(en) in deze zin?
Als we zulke goede afspraken maken, moet je die wel nakomen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is/zijn (het) betrekkelijk(e) voornaamwoord(en) in deze zin?
De foto's die hij heeft gemaakt vind ik mooier dan deze foto's.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is NIET waar over bijwoorden?


A
Ze geven extra informatie bij een werkwoord.
B
Ze geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
Ze geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
Ze geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de bijwoorden en geef aan: plaats/richting - tijd/duur - frequentie - wijze - graad - vragend
Hoe hard heb je vandaag weer gereden?

Slide 12 - Open vraag

Hoe - vragend
vandaag - tijd/duur
weer - frequentie
Benoem de bijwoorden en geef aan: plaats/richting - tijd/duur - frequentie - wijze - graad - vragend
Ik heb hier nog nooit een heel grote olifant gezien.

Slide 13 - Open vraag

hier - plaats/richting
nog nooit - frequentie
heel - graad

Een voorzetsel...
A
geeft een tijd of plaats aan.
B
zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
C
staat aan het begin van een woordgroep
D
kan je in het meervoud zetten.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In welk rijtje staan alleen voorzetsels?
A
voor, tijdens, soms
B
gedurende, naast, boven
C
's avonds, op, achter
D
behalve, sinds, omdat

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

pers.vnw
betr.vnw
voorzetsel
aanw.vnw
bez.vnw
bijwoord
hebben
aandacht
besteed
aan
die
ontzettend
lastige
hun
Zij
wiskundeles
tijdens
ook
sommen.

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je nog een vraag over deze woordsoorten? Zo ja, welke?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies