Via vooraf OK1 Werkwoorden

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Werkwoorden

Werkwoorden

Doel

- Je weet wat een werkwoord is

- Je kan een werkwoord herkennen in een zin.

Werkwoorden

Een werkwoord vertelt je wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.

voorbeeld:

lopen,

praten,

fietsen,

zingen.

Een werkwoord kun je vinden door een vraagzin te maken.

Het werkwoord komt dan vooraan in de zin te staan.

Jan fietst naar school

Fietst Jan naar school?

De jongen loopt naar school

Loopt de jongen naar school?

Hoe vind je een werkwoord?

Het werkwoord kan in de tegenwoordige tijd staan.

de tijd van nu (nog gaande)

De jongen loopt naar school

Het stoplicht staat op rood.

Het werkwoord kan in de verleden tijd staan.

de tijd van vroeger (voorbij)

De jongen liep naar school.

Het stoplicht stond op rood.

Wat is het werkwoord?

Engels is mijn lievelingsvak op school.

1. engels
2. mijn lievelingsvak
3. is
4. op school

In welke tijd staat de zin:
De jongens rijden rondjes om de school.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Wat is het werkwoord?

Wij halen morgen een hond uit het dierenasiel.

1. wij
2. een hond
3. halen
4. uit het dierenasiel

In welke tijd staat de zin:
Op school kregen wij een les over plastic afval in de oceanen.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De stam van een werkwoord

- De stam van een werkwoord is een werkwoord zonder -en

- Je kan er altijd 'ik' voor zetten

Dat gaan we testen!

de stam

hele werkwoord -          stam

           fietsen         -     (ik) fiets 

           roepen         -    (ik) roep 

           springen     -     (ik) spring

           denken        -     (ik) denk

rennen - renn ->   (ik) ren

slapen - slap ->     (ik) slaap

-en

Opdrachten maken en inleveren

Opdracht 1: onderstreep de werkwoorden in de songtekst

Opdracht 2: verleden  tijd of tegenwoordige tijd

Opdracht 3: de stam van een werkwoord

Klaar: maak de puzzel

Werkwoord

1. Het werkwoord vertelt je wat iets of iemand doet of wat er gebeurd.
2. Het werkwoord kan in de tegenwoordige tijd staan.
3. Het werkwoord kan in de verleden tijd staan.
4. De stam van een werkwoord is een werkwoord zonder -en
   

       Je kan er altijd 'ik' voor zetten.

Terugkijken

                 De volgende Nederlandse les gaat over 

                         zwakke en sterke werkwoorden.

• Je weet wat een werkwoord is

• Je herkent werkwoorden in een zin