Periode 3: Grammatik E: Modale werkwoorden

Modale werkwoorden
Tegenwoordige tijd
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Modale werkwoorden
Lesdoelen: 
Ik ken de betekenis van de modale werkwoorden en ik weet hoe ik deze moet vervoegen.

Slide 2 - Tekstslide

Sieh dir das Video auf der nächsten Seite an!


Nimm deine Kopfhörer dazu.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Dürfen
Mögen
Können
Müssen
Wollen
Sollen
Wissen
Möchten
Mogen
Lekker vinden, houden van 
Kunnen
Moeten 
Willen
Moeten (van iemand anders)
Weten
Zou graag willen

Slide 5 - Sleepvraag

Die Modalverben
In het Duits zijn er 8 verschillende modale werkwoorden:
- Können (kunnen)
- Dürfen (mogen)
- Mögen (leuk vinden, houden van)
- Wissen (weten)
- Wollen (willen)
- Sollen (moeten (van iemand anders)
- Müssen (moeten)
- Möchten (zou graag willen)

Slide 6 - Tekstslide

In het kort:

- Klinkerverandering in het enkelvoud (ich, du, er/sie/es/man), behalve bij sollen
- Geen uitgang bij 'ich' en 'er/sie/es/man'

Slide 7 - Tekstslide

Modalverb
"dürfen"
darf
darfst
darf
dürfen
dürft
dürfen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 8 - Sleepvraag

Modalverb
"wissen"
weiß
weißt
weiß
wissen
wisst
wissen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 9 - Sleepvraag

Modalverb
"müssen"
muss
musst
muss
müssen
müsst
müssen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 10 - Sleepvraag

Modalverb
"können"
kann
kannst
kann
können
könnt
können
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 11 - Sleepvraag

Overzicht modale werkwoorden

dürfen

können

mögen

müssen

sollen

wollen

wissen
ich
darf
kann
mag 
muss
soll
will
weiß
du
darf-  st
kann - st 
mag - st
muss - t
soll - st
will - st
weiß - t
er/sie/es
darf
kann
mag
muss
soll
wil
weiß
wir
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
soll - en
woll - en
wiss - en
ihr
dürf - t
könn -
mög - t
müss - t
soll - t
woll - t
wiss - t
sie/Sie
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
soll - en
woll - en
wiss - en
ge-durf-t
ge-konn-t
ge-moch-t
ge-muss-t
ge-soll-t
ge - woll -t
ge-wuss- t

Slide 12 - Tekstslide

Vervoeg de modale werkwoorden.
(mögen) Er ........... seine Lehrerin nicht.

Slide 13 - Open vraag

Vervoeg de modale werkwoorden:

(können) Ich ............... gut kochen

Slide 14 - Open vraag

Vervoeg de modale werkwoorden.
(können) Ihr ........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 15 - Open vraag

Vervoeg de modale werkwoorden.
(dürfen) Ihr ........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 16 - Open vraag

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 17 - Quizvraag

modale werkwoorden
Hunde _____ mit in diesen Park.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 18 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de vervoegde modale werkwoorden is fout?
A
sall
B
muss
C
darf
D
kann

Slide 20 - Quizvraag

Vervoeg de modale werkwoorden.
(wissen) Du ........... noch nicht alles über mich.

Slide 21 - Open vraag

Modale werkwoorden
_____ Sie wie spät es ist?
A
weiß
B
weißt
C
wissen
D
wisst

Slide 22 - Quizvraag

Kapitel 8- Grammatik E 

Mache die Aufgaben im Buch :

Buch Seite 79-83  
 Aufgaben: 20 bis (=t/m) 27  

Slide 23 - Tekstslide

Wat heb jij deze les geleerd?

Slide 24 - Open vraag

Ik heb alle lesstof van vandaag begrepen
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll