hst 2 paragraaf 2 "luchtdruk"

 Het meten van de overdruk met een manometer.

2.2 Luchtdruk 
Manometer
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

 Het meten van de overdruk met een manometer.

2.2 Luchtdruk 
Manometer

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen
2.2.1 Je kunt uitleggen hoe de luchtdruk op het aardoppervlak en op jezelf ontstaat.
2.2.2 Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de luchtdruk kunt meten.
2.2.3 Je kunt de kenmerken van lagedrukgebieden en hogedrukgebieden benoemen.
2.2.4 Je kunt het verband beschrijven tussen de luchtdruk en de hoogte in de atmosfeer.
2.2.5 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de gasdruk in een afgesloten ruimte.
2.2.6 Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de gasdruk kunt meten.
2.2.7 Je kunt de absolute druk berekenen als je de overdruk kent, en omgekeerd.

Slide 2 - Tekstslide

vandaag
Filmpje kernpunt
Uitleg over paragraaf 2
Filmpje over het weer
quizvragen
filmpje
aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Atmosferisch druk
  • Wordt ook luchtdruk genoemd
  • Alle lucht die boven je is.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Luchtdruk
  • in dampkring zit lucht, deze wordt ook door de aarde aangetrokken.
  • daardoor wordt op iedere vierkante centimeter een druk uitgeoefend van 10 N
  • druk van de lucht is dus 10 N/cm2

Slide 8 - Tekstslide

Luchtdruk
  • druk op oppervlakte van 1 m^2 is 100.000 N
  • 1 Pa = 1 N/m^2 
  • Pa staat voor Pascal, eenheid van luchtdruk
  • 100 Pa = 1 hPa
  • hectoPascal (hPa) is de eenheid die gebruikt wordt door meteorologen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan het dat hoger in de atmosfeer een lagere luchtdruk is?
A
er drukt meer lucht op 1 cm^2
B
er drukt minder lucht op 1 cm^2

Slide 11 - Quizvraag

druk / hoogte
moleculen / hoogte

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Luchtdruk
990 hPa = 80% kans op regen
1000 hPa = 70% kans op regen
1010 hPa = 40% kans op regen
1020hPa = 20% kans op regen
1030 hPa = 10% kans op regen
Hoge luchtdruk = goed weer
lage luchtdruk = slecht weer

Slide 14 - Tekstslide

Barometer
  • Laat de plaatselijke luchtdruk zien
  • Gemiddelde druk op zeeniveau 1013 hPa
  • kan gemeten worden tussen tussen de 970 en 1050 hPa

Slide 15 - Tekstslide

Werking barometer
  • in metalen doosje (wit op plaatje) is een erg lage luchtdruk
  • doosje wordt door luchtdruk ingedrukt
  • hoe verder ingedrukt, hoe hoger de luchtdruk in de buitenlucht

Slide 16 - Tekstslide

Hoe hoger, hoe minder luchtdruk

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Zijaanzicht luchtdruk

Slide 19 - Tekstslide

Punten met een gelijke luchtdruk
heten:
A
Isobaren
B
Isothermen
C
Isotopen
D
Isostaren

Slide 20 - Quizvraag

Bij een hoge druk gebied hebben we
A
Nat en koud weer
B
Stabiel en nat weer
C
Nat en warm weer
D
Stabiel en droog weer

Slide 21 - Quizvraag

Wind waait van
A
Hoge druk naar lage druk
B
Lage druk naar hoge druk
C
Koud en nat weer
D
Warm en droog

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Aan het werk!
Wat? 2.2 luchtdruk - opdrachten 1 t/m 13
 Waar? online boek via Somtoday


Klaar? maken test jezelf online van §2.2
Tijd over? alvast lezen §2.3

timer
20:00

Slide 24 - Tekstslide