Uiteenzetting les 5: Structuur, Verwijswoorden en Komma's - Jkr


Nederlands
Schrijven - Uiteenzetting
Les 5 


H2d - P1 2022/2023
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Nederlands
Schrijven - Uiteenzetting
Les 5 


H2d - P1 2022/2023

Slide 1 - Tekstslide

Kort voorstellen...

Slide 2 - Tekstslide

Paar huisregels
1. Heb je een vraag of wil je iets zeggen? Steek je vinger op.
2. Wanneer iemand anders aan het woord is, ben je stil. Ofwel: praat niet door elkaar heen.
3. Wanneer ik aan het woord ben, ben je stil. Ofwel: praat niet door mij heen. 

Slide 3 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...

... waarom bronnen belangrijk zijn.
... hoe je naar bronnen verwijst.
... hoe je informatie uit bronnen in je eigen woorden kunt verwerken.


Slide 4 - Tekstslide

Bronnen?
Waarom zijn ze belangrijk?
Hoe verwijs je naar bronnen?
Hoe verwerk je informatie uit bronnen in je eigen woorden?

Slide 5 - Tekstslide

Bronnen?
Waarom zijn ze belangrijk?
Ze maken je tekst betrouwbaarder, geloofwaardiger en objectiever.

Slide 6 - Tekstslide

Bronnen?
Hoe verwijs je naar bronnen?

Slide 7 - Tekstslide

Bronnen?
Hoe verwijs je naar bronnen?
Na een citaat, noteer je de bron tussen haakjes (Bron: NPO).
Onder je tekst noteer je alle bronnen (www.npo/zondagmetlubach.nl). 

Slide 8 - Tekstslide

Bronnen?

Hoe verwerk je informatie uit bronnen in je eigen woorden?

Slide 9 - Tekstslide

Bronnen?
Hoe verwerk je informatie uit bronnen in je eigen woorden?
Synoniemen gebruiken
Zinsstructuren veranderen
Maak van een lange zin meerdere kortere zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Aan het eind van deze les...

... ken je verschillende signaalwoorden waarmee je structuur kunt aanbrengen in je tekst.
... weet je wanneer je een komma plaatst in een zin. 
... weet je waarom je verwijswoorden gebruikt in een tekst.
... weet je hoe je verwijswoorden kunt gebruiken in een tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Structuur in je tekst
Hele tekst
  • Tekststructuren
Tussen alinea's
  • Ovegangszinnen (met signaalwoorden)
  • Aankondigende zinnen (met signaalwoorden)
Binnen alinea's
  • Signaalwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Chronologisch verband

voordat, nadat, eerst,

daarna, vroeger, toen, later, etc.


Deze signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan.

Slide 17 - Tekstslide

chronologisch - voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.

Slide 18 - Tekstslide

Opsomming

ook, verder, bovendien, en, maar ook, ten eerste, als laatste etc.

Slide 19 - Tekstslide

opsomming- voorbeeld
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk een spannend boek te lezen.

Slide 20 - Tekstslide

Tegenstelling

maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds-anderzijds etc.

Slide 21 - Tekstslide

tegenstelling - voorbeeld
Op internet zijn veel bedriegers actief. Maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.

Slide 22 - Tekstslide

Toelichtend verband

zo, bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou etc.


Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp.

Slide 23 - Tekstslide

toelichtend - voorbeeld

Adriana kookt graag buitenlandse gerechten, zoals couscous en paella.

Slide 24 - Tekstslide

uitspraak - voorbeeld
Steeds meer bijzondere dieren dreigen te verdwijnen/ Zo zijn er nog maar 25 blauwe leguanen op de hele wereld.

Slide 25 - Tekstslide

uitspraak - reden
Ik ga het liefst op dinsdag naar de stad, omdat het dan niet zo druk is in de winkels.

Slide 26 - Tekstslide

KOMMA'S

Maken een zin overzichtelijker


Staan op de plaats waar je bij hardop lezen even een pauze neemt.



Slide 27 - Tekstslide

KOMMA'S 

Als pauzeteken in een zin en voor een voegwoord.

Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.

Ik ga niet mee, omdat ik nog huiswerk moet maken.



Slide 28 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 29 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat die gemaakt wordt.



Slide 30 - Tekstslide

Plaats in de volgende zin een komma.
Als je je huiswerk maakt kun je beter geen muziek aan hebben.

Slide 31 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Ik vind wiskunde leuk want we hebben een grappige leraar.

Slide 32 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Op tafel liggen mijn boeken mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

Slide 33 - Open vraag

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 34 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 35 - Tekstslide

Verwijswoorden

DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Slide 36 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
dezen die gebruik je bij de-woorden
Deze deur is op slot, maar die/deze (deur) daar is wel open.
(de deur)

dit en dat gebruik je bij het-woorden
Dat paard is wild, maar dit/dat (paard) hier is rustig.
(het paard)


Slide 37 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 38 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijll ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 39 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt  ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 40 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 41 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 42 - Sleepvraag