Uiteenzetting: signaalwoorden, verwijswoorden en bronnen 25'

Nederlands
Schrijven: Uiteenzetting
Signaalwoorden, verwijswoorden en bronnen
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Schrijven: Uiteenzetting
Signaalwoorden, verwijswoorden en bronnen

Slide 1 - Tekstslide

Structuur in je tekst
Hele tekst
  • Tekststructuren (kies een structuur in het bouwplan)
Tussen alinea's
  • Overgangszinnen (met signaalwoorden)
  • Aankondigende zinnen (met signaalwoorden)
Binnen alinea's
  • Signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Signaalwoorden - chronologisch

voordat, nadat, eerst,

daarna, vroeger, toen, later, etc.


Deze signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan.

Slide 3 - Tekstslide

chronologisch - voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden - opsomming

ook, verder, bovendien, en, maar ook, ten eerste, als laatste etc.

Slide 5 - Tekstslide

Opsomming- voorbeeld
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk een spannend boek te lezen.

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden - Tegenstelling

maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds-anderzijds etc.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstelling - voorbeeld
Op internet zijn veel bedriegers actief. Maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden - toelichting

zo, bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou etc.


Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Toelichtend - voorbeeld

Adriana kookt graag buitenlandse gerechten, zoals couscous en paella.

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden uitspraak - voorbeeld
Steeds meer bijzondere dieren dreigen te verdwijnen/ Zo zijn er nog maar 25 blauwe leguanen op de hele wereld.

Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden uitspraak - reden
Ik ga het liefst op dinsdag naar de stad, omdat het dan niet zo druk is in de winkels.

Slide 12 - Tekstslide

KOMMA'S

Maken een zin overzichtelijker


Staan op de plaats waar je bij hardop lezen even een pauze neemt.



Slide 13 - Tekstslide

KOMMA'S 

Als pauzeteken in een zin en voor een voegwoord.

Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.

Ik ga niet mee, omdat ik nog huiswerk moet maken.



Slide 14 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en banaan.



Slide 15 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat die gemaakt wordt.



Slide 16 - Tekstslide

Plaats in de volgende zin een komma.
Als je je huiswerk maakt kun je beter geen muziek aan hebben.

Slide 17 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Ik vind wiskunde leuk want we hebben een grappige leraar.

Slide 18 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Op tafel liggen mijn boeken mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

Slide 19 - Open vraag

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 20 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 21 - Tekstslide

Verwijswoorden

DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Slide 22 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
dezen die gebruik je bij de-woorden
Deze deur is op slot, maar die/deze (deur) daar is wel open.
(de deur)

dit en dat gebruik je bij het-woorden
Dat paard is wild, maar dit/dat (paard) hier is rustig.
(het paard)


Slide 23 - Tekstslide

Gebruik synoniemen of variaties
Onderwerp van de uiteenzetting: drugsverslaving.
Vaak in de tekst 'drugs' = de verdovende middelen, narcotica, roeswaar enz.

Slide 24 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 25 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijll ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 26 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt  ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 27 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 28 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 29 - Sleepvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Wel of geen bron?
Je hebt geen bron nodig als dingen een duidelijk feit zijn:

"Er zijn vluchtelingen in Nederland."

Je hebt wel een bron nodig als je bijvoorbeeld een uitspraak van iemand anders aanhaalt:

"De politieke partij D66 vindt dat we meer vluchtelingen naar Nederland moeten halen"

Slide 32 - Tekstslide

Er zitten 27 leerlingen in deze klas
A
Bron nodig
B
Geen bron nodig

Slide 33 - Quizvraag

De ventilatie in 70% van de schoolgebouwen is onvoldoende gebleken.
A
Bron nodig
B
Geen bron nodig

Slide 34 - Quizvraag

Volgens de burgemeester van Hilversum drinkt de jeugd in zijn gemeente veel te veel
A
Bron nodig
B
Geen bron nodig

Slide 35 - Quizvraag

Vorige week is er een ongeluk gebeurd met een fiets op de rotonde van het Laapersveld te Hilversum.
A
Bron nodig
B
Geen bron nodig

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Objectieve bron / Betrouwbaar
Subjectieve bron / onbetrouwbaar
Het zou kunnen/ ertussenin

Slide 38 - Sleepvraag

Opdracht
  • Zoek tenminste 2 betrouwbare bronnen bij het onderwerp 'Koninklijk huis.'
  • Overleg met je buurman / buurvrouw of dit inderdaad een betrouwbare bron is.

Slide 39 - Tekstslide

Wat moet je weten van een bron
Wil je deze bron kunnen gebruiken moet je een paar dingen kunnen opschrijven:

  1. Wie is de schrijver van het stuk?
  2. Wat is de titel?
  3. Uit welk tijdschrift, krant of van welke site heb je deze informatie?
  4. Wat is de datum waarop de bron is gepubliceerd?
Let op: webshops zijn geen betrouwbare bronnen!

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Link

Dat ziet er als volgt uit:
'Slechte ventilatie is de grootste angst van middelbare scholen', (bron: De Volkskrant.nl).

"We zijn niet klaar voor wat er de komende vier of vijf jaar op ons afkomt." Dat heeft Mark Rutte gezegd in zijn eerste grote toespraak als secretaris-generaal van de NAVO. (Bron: Nos.nl).

Slide 42 - Tekstslide

Schrijf de gegevens van jouw gevonden bron op.

Slide 43 - Open vraag

Opdracht
Schrijf 1 deelonderwerp over Het Koninklijk Huis. Verwijs naar twee bronnen in de tekst.

Slide 44 - Tekstslide

Je hebt nu....
  • Inzicht in signaalwoorden, verwijswoorden en synoniemen.
  • Inzicht in wat bronnen zijn....
  • Inzicht in waar je bronnen kunt vinden....
  • Inzicht in of een bron betrouwbaar is....
  • En je weet hoe je een bron moet noteren.....

Einde van deze les!

Slide 45 - Tekstslide