Poëzie les 1-3

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is poëzie?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Tekstslide

Wat maakt dit gedicht zo grappig?

Slide 4 - Open vraag

Hubert Kornelisz. Poot (18e eeuw)
Hier ligt Poot,
Hij is dood
Dit is poëzie
Dit is geen poëzie

Slide 5 - Poll

Slide 6 - Video

Nooit of niet geweest - Acda en De Munnik
Dit is poëzie
Dit is geen poëzie

Slide 7 - Poll

Slide 8 - Tekstslide

Paul van Ostaijen
Dit is poëzie
Dit is geen poëzie

Slide 9 - Poll

Slide 10 - Video

Nu denk ik anders over het gedicht van Paul van Ostaijen.
ja
nee

Slide 11 - Poll

En nu zelf...        opdr. 1 t/m4 blz. 5

Slide 12 - Tekstslide

Doel les
 Ik kan een aantal begrippen van poëzie uitleggen en toepassen bij gedichten.

Slide 13 - Tekstslide

Gedicht analyseren
Heel systematisch:
1. Formele kenmerken: strofebouw, typografie, metrum en rijm
2. Opvallende syntactische verschijnselen: stijlfiguren
3. Semantische laag: semantische stijlfiguren en vormen van beeldspraak

Slide 14 - Tekstslide

Typografische kenmerken
Versregels 
- alle woorden die op de regel staan
- dichter bepaalt hoe lang deze regel is
- een zin kan dus uit meerdere versregels bestaan

Slide 15 - Tekstslide

Vorm van het gedicht
Tot 1950 vast stramien: de vorm waarin het gedicht geschreven werd stond vast. Dit wordt vormvast genoemd. Bijvoorbeeld: sonnet, limerick, elfje, haiku etc.

Sinds de jaren 50 wordt er geëxperimenteerd met poëzie. Moderne gedichten die dit vaste stramien niet volgen, noemen we vrije verzen. Dichters hebben hier volledige vrijheid.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Gedicht vs. roman
Gedicht heeft andere vormgeving:
regels worden voortijdig afgebroken en meer wit op de bladspiegel dan een 'normaal' boek.
Gevolg: meer nadruk op bepaalde woorden waardoor je nauwkeuriger leest en zinnen anders kunt interpreteren.

Slide 18 - Tekstslide

Enjambement
(vers)regel afbreken op een plaats waar geen natuurlijke pauze is. Functie hiervan kan zijn: rijmverdoezeling, spanning wekken of betekenis onderstrepen.
                                                                                                 ik wil je
'ik wil je kussen op je bed' leggen                            kussen op je bed
                      
                                                                                                 leggen


Slide 19 - Tekstslide

Strofe
Vergelijkbaar met een couplet. Ze worden gescheiden van elkaar door een witregel. Er zijn ook benamingen voor de strofe:
- Monostichon --> strofe van 1 regel
- Distichon -->  strofe van 2 regels
- Terzet of terzine -->  strofe van 3 regels
- Kwatrijn --> strofe van 4 regels
- Quintet --> strofe van 5 regels
- Sextet --> strofe van 6 regels
- Septet -->  strofe van 7 regels
- Octaaf -->  strofe van 8 regels


Slide 20 - Tekstslide

Metrum
Hiermee wordt de maat van het gedicht bedoeld.
Ritme van beklemtoonde (= stijging stem) en onbeklemtoonde (=daling stem) lettergrepen.

Slide 21 - Tekstslide

Kenmerken gedichten met een vast stramien
Haiku --> drie regels, eerste regel 5, tweede regel 7 en derde regel weer 5 lettergrepen telt.
Limerick: vijf regels met een vast metrum.
Elfje: vijf dichtregels en elf woorden.
Sonnet:

Slide 22 - Tekstslide

Sonnet
'een kort gedichtje', ook wel klinkgedicht
Vorm: veertien regels, vier strofen
Rijmschema: abba-abba-cdc-dcd --> kan variëren, het is in ieder geval wel metrisch.
Inhoud: strofe 1 en 2 gedachtegang, vervolgens inhoudelijk wending ( volta, chute) en laatste strofes is een conclusie of tegenstelling

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Kenmerken van een sonnet zijn:
A
15 versregels en zes strofen
B
14 versregels en zes strofen
C
14 versregels en vier strofen
D
15 versregels en vier strofen

Slide 25 - Quizvraag

Dit gedichtje is een
A
elfje
B
sonnet
C
haiku
D
Limerick

Slide 26 - Quizvraag

Strofe met drie regels noem je:
A
terzet
B
terzine
C
quintet
D
distichon

Slide 27 - Quizvraag

Opdracht 5 t/m 10

Slide 28 - Tekstslide

Klankkenmerken
Traditionele poëzie rijmt vaak, moderne verzen vaak niet. 
Met rijm bedoelen we overeenkomsten in klanken van woorden of beklemtoonde lettergrepen die bij elkaar in de buurt staan.

Slide 29 - Tekstslide

Volrijm
Overeenkomst van klinkers in beklemtoonde lettergrepen:

lach-dag
plant-mand
mannen-kannen
hingen-gingen

Slide 30 - Tekstslide

rijmende lettergrepen
Mannelijke/staand rijm --> laatste lettergreep heeft de klemtoon (staan-gaan, gerust-gekust)
vrouwelijke/slepend rijm --> na beklemtoonde lettergreep volgt nog een onbeklemtoonde lettergreep (gillen-willen, zeilen-mijlen)
Glijdend rijm --> na beklemtoonde lettergreep volgen nog twee onbeklemtoonde lettergrepen (kinderen-hinderen, buigingen-zuigingen)

Slide 31 - Tekstslide

Assonantie
Klinkerrijm, overeenkomst van klinkers van beklemtoonde lettergrepen.

honderd klokken doen Londen bonzen
gedwee met zijn twee naar zee

Slide 32 - Tekstslide

Alliteratie
Medeklinkerrijm, woorden die beginnen met dezelfde medeklinker.

doelloos, desolaat en zonder drift
zeven zwarte zwanen zwaar en zwoegend

Slide 33 - Tekstslide

Bedenk een alliteratie bij je eigen naam

Slide 34 - Open vraag

Plaats in versregel
Eindrijm--> einde van de versregel
Voorrijm--> volrijm tussen de woorden aan het begin van de versregel
Binnenrijm--> volrijm van woorden binnen een en dezelfde regel
Middenrijm--> volrijm van woorden, midden in de versregel en op dezelfde positie in de volgende regel.

Slide 35 - Tekstslide

Ruisende wanden en schitterende zaken
Bruisende beken en rammelende schalen

Ik ben geboren in zonnegloren

De hemel heeft een zwijn gezonden
dat heeft mijn brein geschonden

Slide 36 - Tekstslide

Rijmschema's
Gepaard rijm = aabb
gekruist rijm = abab
omarmend rijm = abba

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Vul het rijmschema in van het vorige gedicht:

Slide 39 - Open vraag

Maken opdracht 11 t/m 15

Slide 40 - Tekstslide