Relative clauses (who, which, that, whose)

WHAT????


A relative clause? ? ?
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

WHAT????


A relative clause? ? ?

Slide 1 - Tekstslide

What is a relative clause?
A
Het is een bekende van je
B
Dat hangt er van af, alles is relatief
C
Het is een bijzin

Slide 2 - Quizvraag

what is a relative clause?


My brother, who is 24 years old, still lives at home

Slide 3 - Tekstslide

A relative clause is een betrekkelijke bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe.

Slide 4 - Tekstslide


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 5 - Tekstslide

How to use it??
  • who      - als je wilt verwijzen naar personen
  • which  - als je verwijst naar dieren en dingen
  • that      - als je verwijst naar personen, dieren, dingen
  • whose - als je verwijst naar bezit van personen


Als er een komma voor who / which staat, kun je het niet vervangen door that

Slide 6 - Tekstslide

Bijzin tussen 2 komma's

Staat een bijzin tussen 2 komma's dan gebruik je nooit that, maar altijd who of which

John, who works at the bank, is my cousin.

Slide 7 - Tekstslide

whom

who verandert soms als er een voorzetsel bij staat in:

whom


The girl to whom the teacher had talked,  cheated during the test

Slide 8 - Tekstslide

Bijzin weglaten

Soms geeft een bijzin alleen extra informatie, dat je kunt weglaten zonder dat de betekenis van de zin verandert.


The girl (who/that) my brother is talking to is my friend.

Slide 9 - Tekstslide

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 10 - Quizvraag

welke 2 woorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose and who

Slide 11 - Quizvraag

The boy ………... cat just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?
A
Altijd
B
Dit kan bij who, which, that
C
Niet

Slide 13 - Quizvraag

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 14 - Quizvraag

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 15 - Quizvraag

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 16 - Quizvraag

The firm, ………. went bankrupt, belonged to my uncle.
A
that
B
who
C
which
D
-

Slide 17 - Quizvraag

The woman to ………. the old lady told her lifestory is my mother.
A
who
B
that
C
whose
D
whom

Slide 18 - Quizvraag

What is still difficult for you?

Slide 19 - Open vraag