§3.5 Groepen vergelijken - les 2

§3.5 Groepen vergelijken - les 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§3.5 Groepen vergelijken - les 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel 
Groepen met elkaar kunnen vergelijken aan de hand van een;
  • kruistabel;
  • dotplot;
  • staafdiagram
  • boxplot.

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke begrippen bij statistiek
Absolute waarde =
Absolute frequentie =  

Relatieve waarde = 
Relatieve frequentie = 

Slide 3 - Tekstslide

Belangrijke begrippen bij statistiek
Absolute waarde = getallen/hoeveelheden 
Absolute frequentie = frequentie in getallen 

Relatieve waarde = hoeveelheden in percentages 
Relatieve frequentie = frequentie in percentages 

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 26a 
Maak een kruistabel bij de variabelen plezier en geslacht
Plezier
man
vrouw 
Totaal
neutraal
18
22
40
behoorlijk
22
24
46
veel
12
14
26
nee
4
10
14
weinig
13
15
28
totaal 
69
85
154

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer kun je de kruistabel niet gebruiken?
Als je kruistabel te groot en/of onoverzichtelijk is, dan kun je een;
  • dotplot;
  • boxplot;
  • staafdiagram gebruiken.

Slide 6 - Tekstslide

3 diagrammen om groepen te vergelijken
Dotplot
Boxplot
Staafdiagram

Slide 7 - Tekstslide

Minitest - H3 Statistische vraagstelling 
  • Kunnen beschrijven wat statistiek is.
  • Kunnen beschrijven wat een statistische variabele is.
  • Kunnen beschrijven wat kwantitatieve en kwalitatieve variabele is.
  • Data op verschillende manieren kunnen weergeven: cirkeldiagram, frequentietabel, staafdiagram.
  • Hoe je moet onderzoeken of er een statistisch verband tussen variabelen bestaat.
  • Samenhang tussen een kwantitatieve en een kwalitatieve variabele kunnen onderzoeken met een kruistabel.
  • Groepen met elkaar kunnen vergelijken.     

Slide 8 - Tekstslide

Oefening 1 t/m 3 
Voor het bouwen van nieuwe woningen overweegt het bestuur van een gemeente het terrein van de huidige sportvelden te gebruiken. Het kan ook op een andere plek, maar dan zijn de kosten veel hoger. Als er op de sportvelden wordt gebouwd, dan zal er op een andere plek een nieuwe sportaccommodatie moeten worden aangelegd. Daar zijn drie mogelijke terreinen voor aangewezen. Voordat de gemeenteraad een definitief besluit neemt, wil ze de mening van de bevolking weten. Een onderzoeksbureau wordt gevraagd een onderzoek uit te voeren.

Slide 9 - Tekstslide

Oefening 1:
Wat is in dit onderzoek de populatie?

Slide 10 - Open vraag

Oefening 2:
Formuleer een aantal vragen waarop de gemeenteraad antwoord wil hebben.

Slide 11 - Open vraag

Oefening 3:
Geef een aantal statistische variabelen waarover het bureau data kan verzamelen om antwoord op deze vragen te kunnen geven.

Slide 12 - Open vraag

Oefening 4:
Welke waarden neemt
de variabele vervoermiddel aan?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Oefening 5:
Hoeveel procent van de leerlingen
gaat met de fiets naar school? En welke
statistische uitspraak kun je met behulp van dit
antwoord doen?

Slide 15 - Open vraag

Oefening 6:
Wat voor een variabele is
een bril?
A
Kwantitatief
B
Kwalitatief

Slide 16 - Quizvraag

Oefening 7:
Wat voor een variabele is
een leeftijd?
A
Kwantitatief
B
Kwalitatief

Slide 17 - Quizvraag

Oefening 8:
In welke leeftijd zijn
relatief de meeste jongeren
een meisje?
A
Kwantitatief
B
Kwalitatief

Slide 18 - Quizvraag

Oefening 9:
In een klas met 28 leerlingen zijn er 12 die ‘s middags extra lessen volgen. Verder zijn er 15 die bij een sportvereniging zitten en 4 die allebei niet hebben. Maak een kruistabel van deze gegevens.

Slide 19 - Open vraag

Antwoord - oefening 9 

Slide 20 - Tekstslide

Verder werken aan de opdrachten van H3

Slide 21 - Tekstslide