9.4 Ziek

§9.4 - Ziek
Je leert welke orgaanstelsels je hebt en hoe je spieren aan energie komen.
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§9.4 - Ziek
Je leert welke orgaanstelsels je hebt en hoe je spieren aan energie komen.

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Huiswerk
  • Leerdoelen

  • Uitleg
  • Opdracht/werkvorm
  • Afsluiting
  • Tijd over? Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk (=weektaak)
§9.4 maken en nakijken

Nu eerst: terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Hoe heet de huidlaag waarin zich zweet-en talkliertjes, spiertjes, bloedvaten en zintuigen bevinden?
A
Opperhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuidsbindweefsel
D
Kiemlaag

Slide 4 - Quizvraag

Welk bloedbestanddeel speelt een belangrijke rol bij bloedstolling?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 5 - Quizvraag

Welk hormoon zorgt ervoor dat glycogeen weer omgezet wordt in glucose?
A
Melatonine
B
Insuline
C
Glucagon
D
Dopamine

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kan uitleggen op welke manier je besmet kan worden en weet welke rol bacteriën en virussen hierin spelen.
  • Je kan de werking van witte bloedcellen uitleggen en benoemen waar zij ontstaan.
  • Je kent de functie van koorts en kan uitleggen wat de oorzaak is van een hoge temperatuur.
  • Je kan uitleggen op welke twee manieren je immuun kan worden.
  • Je kan uitleggen wanneer orgaantransplantatie nodig is en welke gevaren hierbij op de loer liggen.

Slide 7 - Tekstslide

Ziekteverwekkers?

Slide 8 - Woordweb

Hoe word je ziek?
Micro-organismen: ziekmakende bact., schimmels, virussen
Bacteriën - kunnen giftige stoffen afgeven en ontstekingen veroorzaken (bv longontsteking, ontstoken wondje)
Schimmels - kunnen ook giftige stoffen afgeven
Virussen - dringen cellen binnen. 
Daar vermeerderen ze zichzelf -> 
Cel vol met virus gaat stuk -> griep, Corona

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Besmetting
  • Door de lucht, aanraking of via een wondje
  • Incubatietijd: wel besmet, nog geen symptomen
  • Verkoudheid- verkoudheidsvirus neus, mond, keel -> slijmvliezen zwellen - loopneus, hoesten, niezen -> druppels met virus in lucht 
  • Griepvirus - verspreiding zelfde. Maar, hele lichaam ziek. Koorts, spierpijn, hoofdpijn. Kan 2 weken duren.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Diagnose
Vaststelling welke ziekte je hebt, naar aanleiding van omschrijving van klachten/symptomen. 
Prognose
Er wordt vertelt hoe de ziekte en het herstel zal verlopen. 

Slide 13 - Tekstslide

Wie kunnen de regeling van de celkern overnemen, vermeerderen en vervolgens de cel kapotmaken?
A
Bacteriën
B
Schimmels
C
Virussen
D
Alledrie

Slide 14 - Quizvraag

Hoe herkent je lichaam ziekteverwekkers?
Alle cellen hebben eiwitten op het celmembraan = antigenen

Je lichaam herkent welke van jou zijn (lichaamseigen) en welke dus niet (lichaamsvreemd). 


Slide 15 - Tekstslide


Er dringt een kinkhoest bacterie je lichaam binnen. Jouw cellen hebben dezelfde antigenen (herkenningseiwitten) als de lichaamscellen in bron 5.

Welke vorm van antigenen zullen de bacteriën NIET hebben?
A
B
C

Slide 16 - Quizvraag

Je kunt uitleggen welke 2 typen witte bloedcellen er zijn en op welke manier zij ziekteverwekkers bestrijden.

Slide 17 - Tekstslide

Hoe bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers?
Twee soorten witte bloedcellen:
Type 1 - neemt bacterien op en verteert ze (ook wel vreetcellen genoemd) -> afb. hiernaast 
Type 2 - maakt een stofje (=antistof) die aan de antigenen van de ziekteverwekker blijft plakken zodat hij onschadelijk wordt. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Hoe bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers? Type 2
  1. Er komen ziekteverwekkers in je lichaam.
  2. Witte bloedcel type 2 maakt een antistof (blauw) die precies past bij de antigenen (rood) van de ziekteverwekker.
  3. Deze witte bloedcellen type 2 gaan zich snel delen en samen heel veel antistof maken.
  4. De antistof koppelt aan de antigenen van de ziekteverwekker en schakelt hem uit.
  5. Witte bloedcel type 1 vreet de uitgeschakelde ziekteverwekker op.

Slide 20 - Tekstslide

Zoveel soorten antigenen en antistoffen
Ieder soort bacterie of ziekteverwekker heeft een uniek type antigeen (herkenningseiwit).

Dat betekent dat voor ieder type antigeen een apart soort antistof gemaakt moet worden.

(sleutel-slot principe)

Slide 21 - Tekstslide

antigeen = gemeen
antistof = tof

ezelsbruggetje

Slide 22 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe je immuun wordt.

Slide 23 - Tekstslide

Immuun -
actieve immunisatie
  • Ziekteverwekkers dood? -> meeste witte bloedcellen ook dood, blijven paar over:  de geheugencellen
  • 2e keer met dezelfde ziekteverwekker besmet? ->geheugencellen herkennen de antigenen -> maken enorm snel antistoffen -> voordat je ziek kan worden, ziekteverwekkers al dood.

  • kan ook met vaccin
    (verzwakt ziekteverwekker) 

Slide 24 - Tekstslide

Immuun -
passieve immunisatie
Seruminjectie - prik met antistoffen tegen ziekteverwekker. Snel immuun - korte tijd. 
Passieve immunisatie: niet zelf de antistoffen gemaakt. 

Slide 25 - Tekstslide

Je raakt besmet met pneumokokken, een bacterie waar je longontsteking van krijgt. Welke antistof is dan het meest geschikt?
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag


Voor het functioneren van het afweersysteem is het belangrijk dat witte bloedcellen ziekteverwekkers kunnen herkennen.
Waaraan herkennen witte bloedcellen ziekteverwekkers?
A
aan antigenen
B
aan antistoffen
C
aan antigenen en antistoffen

Slide 27 - Quizvraag


Twee mensen raken besmet met het waterpokken virus. De één heeft als kind al waterpokken gehad, de ander nog nooit.
Welke lijn hoort bij de persoon die nog nooit waterpokken heeft gehad?
A
lijn A
B
lijn B

Slide 28 - Quizvraag

Je wordt ingespoten met een verzwakt virus. Dit is een .......
A
actieve kunstmatige immunisatie
B
actieve natuurlijke immunisatie
C
passieve kunstmatige immunisatie
D
passieve natuurlijke immunisatie

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het voordeel van actieve immunisatie ten opzichte van passieve immunisatie?
A
Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
B
Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
C
Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
D
Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.

Slide 30 - Quizvraag

Orgaantransplantatie

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Wanneer schakel je de afweer uit? 
Chronische ziekte: Ziekte die nooit meer over gaat
bv astma, suikerziekte, nierziekten
Orgaan steeds slechter werken? -> orgaantransplantatie
= orgaan van iemand anders. 
Donor = de 'weggever' 

Slide 33 - Tekstslide

Orgaanafstoting 
Afweer: 
op cellen donororgaan zitten lichaamsvreemde antigenen -> ontvanger (witte bl.c) maakt antistoffen tegen antigenen -> cellen donororgaan vernietigd = orgaanafstoting

Slide 34 - Tekstslide

Afweerremmers: voorkomen dat witte bloedcellen minder/geen antistoffen maken tegen donororgaan.
Kans op afstoting kleiner als antigenen (eiwitten op cellen) van donor en ontvanger op elkaar lijken.

Donorregister
formulier waarop je aangeeft of je na je dood een orgaan wilt afstaan. 

Slide 35 - Tekstslide

Wat is een donor?
A
Iemand die een orgaan wil kopen.
B
Iemand die een orgaan moet hebben.
C
Iemand die geld doneert aan het donorregister.
D
Iemand die een orgaan wil afstaan.

Slide 36 - Quizvraag

Beschrijf hoe afstoting bij orgaantransplantatie zo veel mogelijk wordt voorkomen.
(lees daarvoor blz. 186 in je boek
"wanneer schakel je de afweer uit")

Slide 37 - Open vraag

Zijn er vragen? 

Slide 38 - Tekstslide

Noem vier begrippen uit deze les en leg ze uit.

Slide 39 - Open vraag

Aan de slag
Huiswerk = 9.4 lezen/maken + nakijken
Herhalen §8.3, §8.4, §8.6
Oefenen op biologiepagina.nl
Mindmaps maken / Begrippen stampen

Slide 40 - Tekstslide