Havo- paragraaf 4.2

Voor je kunt nakijken
Vragen die bij paragraaf 1 veel fout gemaakt zijn
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Voor je kunt nakijken
Vragen die bij paragraaf 1 veel fout gemaakt zijn

Slide 1 - Tekstslide

Juist of onjuist
Als werkgever ben je verantwoordelijk voor het betalen van de lonen.
Werkgever/werknemer
De werkgever is het bedrijf die werk heeft.
De werknemer is degene die werkt bij een bedrijf.
Antwoord
De stelling is juist.
De werkgever huurt werknemers in en moet ze daarvoor betalen.

Slide 2 - Tekstslide

Juist of onjuist
Werknemers zijn in loondienst van een werkgever.
Werkgever/werknemer
De werkgever is het bedrijf die werk heeft.
De werknemer is degene die werkt bij een bedrijf.
Antwoord
De stelling is juist.
De werkgever huurt werknemers in en moet ze daarvoor betalen.

Slide 3 - Tekstslide

Juist of onjuist
Werkgevers zijn in dienst bij een werknemer.
Werkgever/werknemer
De werkgever is het bedrijf die werk heeft.
De werknemer is degene die werkt bij een bedrijf.
Antwoord
De stelling is onjuist.
Werknemer is in dienst bij een werkgever

Slide 4 - Tekstslide

Juist of onjuist
Een VOF (Vennootschap onder Firma) betaalt vennootschapsbelasting en omzetbelasting.
VOF
Een VOF start je als je samen met iemand anders een bedrijf wil starten. Jullie zijn beiden eigenaar. (Je kunt een VOF starten met zoveel mensen je wilt, maar ik ga even uit van 2 eigenaren) Beiden zijn persoonlijk aansprakelijk als het misgaat voor de hele schuld. Dit betekent dat je ook je huis (privé) kwijt kan raken.
Antwoord
Omdat de VOF als ondernemingsvorm een natuurlijk persoon is betaal je inkomstenbelasting over de winst (en dus geen vennootschapsbelasting, die betaalt een NV of BV).
Omzetbelasting betaalt elke rechtsvorm

Slide 5 - Tekstslide

Hoe is de aansprakelijkheid in een BV.
BV
Een BV is een rechtspersoon. Het vermogen is bijeengebracht door meerdere mensen (die aandelen hebben gekocht). Bij een BV zijn deze mensen bekend. Als het misgaat met het bedrijf dan kunnen de aandeelhouders alleen hun inleg kwijtraken, ze zijn dus niet hoofdelijk aansprakelijk.
Antwoord
Er is dus geen 1 eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
De eigenaren regelen niet onderling de aansprakelijkheid.
Alle eigenaren zijn niet hoofdelijk aansprakelijk.
Geen van de eigenaren is hoofdelijk aansprakelijk.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 13
a De bank wil weten of er voor jouw product een markt is en wat de kosten en opbrengsten van jouw bedrijf zullen zijn.
b Als je een lening aanvraagt, wordt er vaak naar het ondernemingsplan gevraagd.

Opdracht 14
a In het ondernemingsplan geef je aan welke artikelen of diensten je wilt aanbieden en op welke manier je dit wilt doen. Daarvoor heb je onderzoek gedaan of hier behoefte aan is.
b Als je nauwkeurig weet wat je gaat maken, heb je een beeld gemaakt van de doelgroep waar je je op richt.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 15
a Aan de hand van persoonlijke gegevens weten investeerders met wie zij te maken hebben en of zij met de ondernemer zaken kunnen doen.
b Eigen antwoord.
c Deze zijn dan minder belangrijk, omdat de oprichter niet de eigenaar is. De eigenaren zijn aandeelhouders. De oprichter is de werknemer van de BV.

Opdracht 16
a Disign thinking is een manier van denken en werken om op een praktische en creatieve manier nieuwe producten of diensten te ontwikkelen.
b In je ondernemingsplan geef je aan wat je wilt gaan produceren, waarom die productie een meerwaarde oplevert voor de klant en hoe je je product aan de man gaat brengen. Bij het bedenken van deze zaken kan design thinking helpen.
c Met design thinking kun je ook op een praktische en creatieve manier problemen oplossen.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 17
a fieldresearch: je gaat op zoek naar nieuwe informatie die nog niet beschikbaar is.
b deskresearch: deze informatie is al beschikbaar.
c fieldresearch: je gaat op zoek naar nieuwe informatie die nog niet beschikbaar is.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 18
a Eigen antwoord.
b Een ondernemer moet op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die betrekking hebben op zijn vakgebied en producten. Tevens moet hij op de hoogte blijven van veranderingen in bijvoorbeeld de sociale wetgeving.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 19
a Een financieel plan is belangrijk omdat daaruit moet blijken of het plan van de ondernemer financieel haalbaar is.
b Eventuele investeerders willen weten of het project waar zij in beleggen geld kan opleveren. Een financieel plan kan hen daar inzicht in geven.
c Klanten willen weten of het bedrijf aan de verplichtingen naar hen kan voldoen. Bij een faillissement zijn zijn hun aansprakelijkheid op het bedrijf kwijt.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 20
a Eigen vermogen is de privé-investering van de ondernemer in zijn bedrijf. Het eigen geld dat de ondernemer in de onderneming steekt.
b Hiermee heeft de bank een bepaalde zekerheid voor de terugbetaling van de lening.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 21
a Totaal € 57.800,-
b Aanloopkosten zijn kosten die nodig zijn om het bedrijf op te starten en voor levensonderhoud in de periode dat er nog geen inkomsten zijn. 
c Kosten waar je geen rekening mee had gehouden of die hoger uitvallen kunnen hieruit betaald worden. Als je deze post niet opneemt, heb je geen enkele speling wanneer iets duurder is dan verwacht.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 22
a In de exploitatiebegroting bereken je wat de verwachte opbrengsten en kosten zijn, en of er uiteindelijk winst of verlies is.
b De bank kan aan de hand van de verwachte opbrengsten en kosten zien of de ondernemer in staat is de lening terug te betalen.
c De liquiditeitsbegroting is een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 23
a Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet.
Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
Het verschil zit 'm dus in de bedrijfskosten!
b Op deze manier kan de ondernemer (laten) zien hoeveel winst hij op zijn omzet maakt.

Opdracht 24
a Nee, de onderneming heeft geen productiemiddelen in bezit die in principe minimaal een jaar gebruikt worden.
b (15x11,80)+(100x0,65)+200+100 = € 542,-
c Eigen antwoord

Slide 15 - Tekstslide