4.2 Wat levert het op? deel 2

Vak: Economie 
Hoofdstuk: 4.2 Wat levert het op?
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3. 
Mini-check + arrangementen
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Vak: Economie 
Hoofdstuk: 4.2 Wat levert het op?
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3. 
Mini-check + arrangementen
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak je boek van economie en je schrift van economie. 
Laat je boek nog even dicht op tafel liggen. 


Huiswerkcontrole.




Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel +Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les weet je:
- wat concurrenten zijn
- hoe je winst kan bereken
- wat verlies is

Leergebiedoverstijgende doelen:
Reflecteren
- Schat in wat nodig is om een leerdoel te beheersen (uitleg strategie, oefentijd, herhaling nodig)
- Vertelt wat de waarde is van deze opdracht voor zichzelf.

Slide 3 - Tekstslide

3. Mini-check + arrangementen
Verdiept (8 of hoger) --> Bregje en Nick.
Jullie maken zelfstandig opdracht 26 t/m 34 op blz 104/105.


De rest doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Tekstslide

Josia speelt Football Manager. Hij verkoopt Mbappe voor 260 miljoen euro. Hij heeft hem gekocht voor 235 miljoen euro. Wat is zijn winst?
A
260 miljoen euro
B
235 miljoen euro
C
285 miljoen euro
D
25 miljoen euro

Slide 5 - Quizvraag

Joanne heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijses. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over.
Bereken de opbrengst van de verkoop.
A
380 euro
B
390 euro
C
150 euro
D
90 euro

Slide 6 - Quizvraag

Joanne heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijses. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over.
Bereken hoeveel de verkoopopbrengst is van een ijsje.
A
1,20 euro
B
79 cent
C
74 cent
D
45 cent

Slide 7 - Quizvraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed, dan mag je zelfstandig aan de slag. Je maakt opdracht 26 t/m 34 op blz 104/105.


De rest doet mee met de instructie. 

Slide 8 - Tekstslide

Winst
  • Winst = Opbrengst - Kosten
al het geld dat je ontvangt
alle uitgaven die je hebt

Slide 9 - Tekstslide

Verlies
  • wanneer de kosten hoger worden van de opbrengsten
  • tijdelijk verlies kun je opvangen met geld wat je nog hebt (reserveringen) of je kunt geld lenen


Slide 10 - Tekstslide

Failliet
  • als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet 
Voordelen en nadelen
Hoe kan een ander bedrijf profiteren van het faillissement van een concurrent?
En noem een nadeel?
Doorstart
Wie kan daar voordeel van hebben?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

5. Begeleid inoefenen
Geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
We maken klassikaal opdracht 29 en 30.

Slide 13 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig paragraaf 4.2 opdracht 26 t/m 34 op blz 104/105


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na en verbeter je.
Daarna maak je de rekenopgaven 14 t/m 18 op blz 125.
timer
1:00

Slide 14 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog opdrachten waar je moeite mee hebt?

Weet je:
- wat concurrenten zijn?
- hoe je winst kan bereken?
- wat verlies is?


Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk en toetsen
Huiswerk: 
Woensdag 1 maart
4.2 opdracht 26 t/m 34
Toetsen: 
-

Slide 16 - Tekstslide