Hf 4 - 4.2. Wat levert het op? (deel 2)

4.2. Wat levert het op?
blz. 102
Wat heb je nodig?
Leerboek en schrift
Rekenmachine
Laptop
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4.2. Wat levert het op?
blz. 102
Wat heb je nodig?
Leerboek en schrift
Rekenmachine
Laptop

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik op 4.2. (deel 1)
  2. Uitleg en instructie 4.2. (deel 2) 
  3. Quiz
  4. Maakwerk voor vandaag - zelfstandig  werken    
  5. Wat heb je geleerd? 
                                                         

Slide 2 - Tekstslide

Productiefactoren:

  • Kapitaal
  •              Investeren
  • Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen 
  • Hierdoor wil een ondernemer meer, beter of goedkoper produceren
  • Arbeid
Kapitaal:
Geld, machines, gebouwen, gereedschappen en andere hulpmiddelen zijn kapitaalgoederen
K
Arbeid:
Al het werk dat mensen doen
A
  • Natuur
Natuur:
Alles wat uit de natuur komt zonder bewerking door mensen
N

Slide 3 - Tekstslide

Duurzaam
  • Duurzaam produceren = produceren zonder schade voor mensen/natuur voor nu en in de toekomst

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
  1. ... uitleggen wat concurrenten zijn.
  2. ... winst berekenen
  3. ... weten wanneer een bedrijf een verlies maakt.

Slide 5 - Tekstslide

Concurrenten


  • Bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren.

Vraag 27
blz 104
Welke bedrijven zijn elkaars concurrent?
Vraag 28
blz 104
Bedrijven die dure producten verkopen, bieden vaak extra service. Waarom?

Slide 6 - Tekstslide

Winst
  • Winst = Opbrengst - Kosten
al het geld dat je ontvangt
alle uitgaven die je hebt

Slide 7 - Tekstslide

Verlies
  • wanneer de kosten hoger worden van de opbrengsten
  • tijdelijk verlies kun je opvangen met geld wat je nog hebt (reserveringen) of je kunt geld lenen


Slide 8 - Tekstslide

Failliet
  • als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet 
Voordelen en nadelen
Hoe kan een ander bedrijf profiteren van het faillissement van een concurrent?
En noem een nadeel?
Doorstart
Wie kan daar voordeel van hebben?

Slide 9 - Tekstslide

Quiz

Slide 10 - Tekstslide

Josia speelt Football Manager. Hij verkoopt Mbappe voor 260 miljoen euro. Hij heeft hem gekocht voor 235 miljoen euro. Wat is zijn winst?
A
260 miljoen euro
B
235 miljoen euro
C
285 miljoen euro
D
25 miljoen euro

Slide 11 - Quizvraag

Joanne heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijses. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over.
Bereken de opbrengst van de verkoop.
A
380 euro
B
390 euro
C
150 euro
D
90 euro

Slide 12 - Quizvraag

Joanne heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijses. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over.
Bereken hoeveel de verkoopopbrengst is van een ijsje.
A
1,20 euro
B
79 cent
C
74 cent
D
45 cent

Slide 13 - Quizvraag

Joanne heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijses. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over.
Bereken hoeveel winst Joanne heeft per ijsje.
A
28 cent
B
17 cent
C
50 cent
D
1,20 euro

Slide 14 - Quizvraag

Voor de kerstmarkt heb je 36 muffins gemaakt, maar maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald.
Je hebt de muffins verkocht voor € 1,20 per stuk.
Bereken je verlies.
A
6,20 euro
B
3,80 euro
C
2,40 euro
D
1,20 euro

Slide 15 - Quizvraag

Maakwerk
Maak blz. 104, opgaven 26 t/m 34

Maak Rekenopdrachten blz. 124, opdracht 10 t/m 16

Maak Herhalingsopdrachten op blz. 120,
opgaven 7 t/m 9
Volgende lesuur: Herhaling en voorbereiding op SO van 13 maart!


Slide 16 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 17 - Tekstslide

Blijf zitten totdat de bel gaat!
Jullie mogen opruimen.

Slide 18 - Tekstslide