Wat doe jij in de winkel? - omgaan met klanten

Wat doe jij in de winkel?

Omgaan met klanten
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomiePraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Wat doe jij in de winkel?

Omgaan met klanten

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les heb je geleerd?
  • Hoe je met klanten om moet gaan.
  • Hoe je de klant begroet en aanspreekt.
  • Hoe je de klant kan helpen.

Slide 2 - Tekstslide

timer
1:00
Hoe spreek je een klant aan?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Klanten, wie zijn dat? 
Kom je in een winkel om iets te kopen? Dan ben je een klant. Dus klanten zijn de mensen in de winkel die misschien wat kopen. Werk je in de winkel, dan ben je geen klant. Je bent dan personeel. Personeel is iedereen die in de winkel werkt. 

Slide 5 - Tekstslide

1. Wat zijn klanten?

Slide 6 - Open vraag

2. Wanneer hoor je bij het personeel?

Slide 7 - Open vraag

klanten in de winkel
Bij je werk in een winkel heb je veel met klanten te maken. Waarom komen deze klanten naar je winkel? Ze hebben allemaal een andere reden. Let dus goed op de klant, zodat je er goed op kunt reageren. 

Slide 8 - Tekstslide

Kijk naar het plaatje, hierover komt zo een vraag.  

Slide 9 - Tekstslide

3. Waarvoor komt de klant naar de winkel?

Slide 10 - Open vraag

4. “Kun jij even wat brood halen bij de bakker?” vraagt een moeder aan haar dochter. Met welke reden komt de dochter bij de bakker?

Slide 11 - Open vraag

5. Een bejaarde vrouw komt binnen bij een doe-het-zelfzaak. Ze is op zoek naar een boormachine als cadeau. Ze ziet eruit of ze niet precies weet waar ze moet zoeken. Waarom komt bejaarde vrouw naar de winkel? Leg uit.

Slide 12 - Open vraag

6. Een man loopt met een winkelwagentje door de supermarkt. Hij doet brood, kaas en fruit in het wagentje. Wat is de reden van de man om naar de winkel te komen? Leg uit.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

klanten begroeten en aanspreken. 
Komt een klant de winkel binnen, begroet deze dan vriendelijk. Begroeten betekent dat je de klant groet. Zeg op een vriendelijke manier “Goedemorgen”, “Dag meneer” of zoiets. En vergeet niet de klant aan te kijken. Als je met iemand praat, is het altijd prettig als je elkaar aankijkt. 


Slide 15 - Tekstslide

Let bij het begroeten en aanspreken van een klant op de volgende regels:  
- Je spreekt de klant altijd aan met ‘u’  
- Je kijkt de klant aan als je tegen hem praat en naar hem luistert
- Je praat duidelijk en verzorgd Nederlands
- Je bent vriendelijk 

Slide 16 - Tekstslide

7. Noem de regels die gelden voor het begroeten van een klant. Het zijn er 4.

Slide 17 - Open vraag

8. Je werkt bij Zeeman. Klanten kunnen bij Zeeman zelf artikelen pakken uit de schappen.
Welk gedrag past bij deze winkel?
A
Je vraagt of je de klant kunt helpen en biedt hem een kopje koffie aan
B
Je laat de klant met rust totdat je merkt dat hij iets wil vragen
C
Je vraagt de klant om een beetje op te schieten, omdat je niet de hele dag de tijd hebt.

Slide 18 - Quizvraag

9. Je werkt bij Bruynzeel Keukens. Klanten worden hier uitgebreid geïnformeerd over de verschillende keukens.
Welk gedrag past bij deze winkel?
A
Je vraagt of je de klant kunt helpen en biedt hem een kopje koffie aan
B
Je laat de klant met rust totdat je merkt dat hij iets wil vragen
C
Je vraagt de klant om een beetje op te schieten, omdat je niet de hele dag de tijd hebt.

Slide 19 - Quizvraag

klanten informeren 

Klanten kunnen met verschillende vragen bij je komen. Jij probeert ze zo goed mogelijk te helpen. Het leukst is het als je zelf de klant kunt helpen. Je gaat de klant informeren over een artikel. Informeren betekent het geven van informatie. 


Slide 20 - Tekstslide

klanten doorverwijzen
Kun je ze toch niet zelf helpen? Dan verwijs je de klant door naar bijvoorbeeld een collega of een anderen afdeling. Doorverwijzen betekent dat je de klant naar een ander stuurt, die hem dan gaat helpen.  

Slide 21 - Tekstslide

Je kunt een klant op de volgende 3 manieren over een artikel informeren: 
- Door uit je hoofd er van alles over te vertellen
- Door hem documentatie te geven
- Door hem te wijzen op de informatie op het artikel zelf

Slide 22 - Tekstslide

10. Hoe kun je klanten informeren over een artikel?

Slide 23 - Open vraag

11. Welke situatie is een voorbeeld van slecht onderhoud?
A
Ik bewaar de kaas thuis buiten de koelkast
B
Ik smeer mijn fietsketting nooit
C
De ijslolly’s liggen in de kelder

Slide 24 - Quizvraag

Schrijf 1 ding op dat je geleerd hebt.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf 1 ding op dat je niet zo goed begrijpt.

Slide 26 - Open vraag

Extra vragen 

Slide 27 - Tekstslide

Champignons bereid je op bepaalde wijze om ze te kunnen eten.
Bekijk de volgende foto goed. Je ziet hier het etiket van een doosje champignons.

Slide 28 - Tekstslide

1. Staat er een bereidingsadvies op het artikel?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Een spuitbus verf moet je op bepaalde wijze bewaren, zodat hij lang goed blijft.
Bekijk de volgende foto goed. Je ziet hier het etiket van een spuitbus verf.

Slide 30 - Tekstslide

2. Staat er een bewaaradvies op het artikel?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Schoensmeer gebruik je op bepaalde wijze om je schoenen er weer goed uit te laten zien.
Bekijk de volgende foto goed. Je ziet hier het etiket van een potje schoensmeer.

Slide 32 - Tekstslide

3. Staat er een gebruiksadvies op het artikel?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag