Periode 3 les 2 ; artikel schrijven deel 1

Nederlands periode 3

Vier lessen
NUMO in mentoruur
Examinering schrijven einde periode
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands periode 3

Vier lessen
NUMO in mentoruur
Examinering schrijven einde periode

Slide 1 - Tekstslide

Thema schrijven 
1: zakelijke brief en e-mail
2: artikel schrijven deel 1
3: artikel schrijven deel 2
4: verslaglegging






Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les:

- weet je hoe een informatief artikel wordt opgebouwd;
- weet je hoe een betoog wordt opgebouwd;
- weet je hoe een schrijfplan werkt;
- kun je de onderdelen 'publiek', 'vakblad' en 'standpunt' of 'hoofdgedachte' in het schrijfplan invullen.




Slide 3 - Tekstslide

Programma vandaag
Inleiding

Taalverzorging

Theorie + opdracht

Afsluiting
5 minuten

10 minuten

25 minuten

5 minuten


Programma vandaag

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik


zakelijke e-mail 
zakelijke brief
leestekens

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm en onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Ik ga op zoek naar de persoonsvorm.

A
Ik
B
Persoonsvorm
C
Op zoek
D
Ga

Slide 7 - Quizvraag

Persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord.

Hoe vind je de persoonsvorm?
- De zin in een andere tijd zetten;
- Het 'getal' veranderen, dus enkelvoud wordt meervoud of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

Let op: een vraagzin maken zet niet altijd de persoonsvorm vooraan!

Slide 8 - Tekstslide

Vanmorgen rinkelde de wekker niet.

A
De wekker
B
Rinkelde
C
Vanmorgen
D
Rinkelde niet

Slide 9 - Quizvraag

Onderwerp
Hoe vind je het onderwerp?
1. Zoek de persoonsvorm in de zin. 
2. Stel de vraag: wie of wat doet of is iets? 
3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

OF

Verander de zin van getal: de persoonsvorm en het onderwerp verandert.


Slide 10 - Tekstslide

Onderwerp
Voorbeeld:
Mijn ouders gaan mee naar de uitreiking van mijn diploma. 

1. Persoonsvorm: gaan
2. Wie of wat gaan (mee naar de uitreiking van mijn diploma)?
3. Antwoord: mijn ouders = onderwerp

Als het getal verandert (enkelvoud/meervoud), verandert de persoonsvorm, maar ook het onderwerp. 
> Mijn moeder gaat mee naar de uitreiking van mijn diploma. 

Slide 11 - Tekstslide

De jongens waren te laat voor hun eerste shift.

A
PV = waren O = te laat
B
PV = de jongens O = waren
C
PV = waren O = de jongens
D
PV = waren te laat O = eerste shift

Slide 12 - Quizvraag

Schrijven

Slide 13 - Tekstslide

Inleiding
Examen schrijven

Keuze:
1. Informatief artikel schrijven
2. Betoog schrijven

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een
informatief artikel en een betoog?

Slide 15 - Woordweb

Informatief artikel

Slide 16 - Tekstslide

Opbouw
Titel​

Kies een titel die past bij het onderwerp. Zorg ervoor dat de titel de interesse wekt van de lezer. ​
Inleiding​
Wat is het doel van je artikel?​ Waar gaat je artikel over?​
Kern​
Benoemen van de deelonderwerpen in verschillende alinea's. 
Slot / conclusie​
Geef een een korte samenvatting van je artikel. ​
Er volgt geen nieuwe informatie!










Slide 17 - Tekstslide

Inhoud
- Je geeft nieuwe informatie over het gekozen onderwerp;
- Elk deelonderwerp staat in een nieuwe alinea;
- Je geeft aan waar je de informatie gevonden hebt > de bron;
- Je schrijft in de tegenwoordige tijd;
- Minimaal 250 woorden, maximaal 500 woorden.

Slide 18 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Dit is dat wat je eigenlijk wilt vertellen met je artikel, dat wat de lezer moet onthouden. 

Verwoord dit in één zin. 


Voorbeeld:
Betaalbare gezonde voeding zorgt voor een gezondere samenleving.

Slide 19 - Tekstslide

Deelonderwerpen
Het hoofdonderwerp verdeel je in deelonderwerpen. 
Een deelonderwerp is een deel van het hoofdonderwerp. 
In je artikel gebruik je er minimaal drie en maximaal vijf. 
Ieder deelonderwerp is één alinea. 

Voorbeeld:
Hoofdonderwerp = Vegan voeding
Deelonderwerp 1 = Vervanger ei in voeding

Slide 20 - Tekstslide

Taalkundige kenmerken
- Samenhang;
- Afstemming op doel;
- Afstemming op publiek;
- Woordgebruik en woordenschat;
- Spelling, interpunctie en grammatica;
- Leesbaarheid.

Slide 21 - Tekstslide

Betoog

Slide 22 - Tekstslide

Opbouw
Titel​

Kies een titel die past bij het onderwerp. Zorg ervoor dat de titel de interesse wekt van de lezer. ​
Inleiding​
Je introduceert het onderwerp en eindigt met je standpunt. 
Kern​
Onderbouwen van je argumenten en het tegenargument in verschillende alinea's. 
Slot / conclusie​
Benoem nogmaals alle argumenten kort en trek een conclusie. Eindig met een uitsmijter!
Er volgt geen nieuwe informatie!










Slide 23 - Tekstslide

Inhoud
- Je geeft je standpunt over het gekozen onderwerp;
- Elk argument staat in een nieuwe alinea;
- Je benoemt een tegenargument en weerlegt deze;
- Je geeft aan waar je de informatie gevonden hebt > de bron;
- Je schrijft in de tegenwoordige tijd;
- Minimaal 250 woorden, maximaal 500 woorden.

Slide 24 - Tekstslide

Standpunt
Met een standpunt geef jij je mening over een onderwerp. 

Voorbeeld
Standpunt: Ik vind dat de btw op groente en fruit omlaag moet. 

Slide 25 - Tekstslide

Argumenten
Een argument is een bewijsmiddel. 
Je probeert met goede argumenten de twijfelende partij te overtuigen.

Een goed argument is onderbouwd met feiten. 





Slide 26 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Een tegenargument is een argument van de tegenpartij. 
Je laat met het argument de andere kant zien. 

In dezelfde alinea leg je uit waarom het argument van de tegenpartij niet klopt. Dit noem je een weerlegging





Slide 27 - Tekstslide

Taalkundige kenmerken
- Samenhang;
- Afstemming op doel;
- Afstemming op publiek;
- Woordgebruik en woordenschat;
- Spelling, interpunctie en grammatica;
- Leesbaarheid.

Slide 28 - Tekstslide

Schrijfplan

Slide 29 - Tekstslide

1. Onderwerp
Kies, voordat je gaat schrijven, het onderwerp van je artikel. ​
Waar wil je het over hebben?

- food gericht
- beroepsgericht
- leerbedrijf



Slide 30 - Tekstslide

2. Vakblad
Kies een vakblad waarvoor je het artikel of het betoog gaat schrijven. 







Slide 31 - Tekstslide

3. Publiek
Voor wie schrijf je het artikel/betoog? 
Wie gaat het lezen? 


Slide 32 - Tekstslide

Opdracht

Slide 33 - Tekstslide

Schrijfplan
Maak alvast een keuze tussen een informatief artikel en het betoog.
Denk na over het onderwerp, voor welk vakblad je zou willen schrijven en welk publiek daarbij hoort. Schrijf dit op in je schrijfplan. 

- onderwerp > waar ligt je interesse?
- vakblad > welk vakblad past daarbij?
- publiek > welk publiek leest het vakblad?
timer
10:00

Slide 34 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 35 - Tekstslide

Volgende les
Artikel / betoog schrijven deel 2

Denk alvast na over:
* artikel: minimaal drie deelonderwerpen
* betoog: drie argumenten en een tegenargument




Slide 36 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 37 - Woordweb

Mentoruur  
NUMO
Grammatica 2F 




Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide