Week 14- woordsoorten

Pak je spullen en je leesboek en ga lezen.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je spullen en je leesboek en ga lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een lidwoord?
A
De
B
Geluk
C
Prijs
D
verkoper

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
de, het, een
B
rood, groen, geel
C
fiets, koe, paard

Slide 6 - Quizvraag

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 7 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 8 - Quizvraag

Actie!
Lees de theorie op bladzijde 1
Maak daarna opdracht 1

Klaar? Help je buur!

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Actie!
Lees de theorie op bladzijde 2
Maak daarna opdracht 2

Klaar? Help je buur!

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Actie!
Lees de theorie op bladzijde 3
Maak daarna opdracht 3, 4 en 5

Klaar? Help je buur!

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 4

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 5

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Actie!
Lees de theorie op bladzijde 5
Maak daarna opdracht 6+7

Klaar? Help je buur!

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 6

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Actie!
Lees de theorie op bladzijde 7
Maak daarna opdracht 9+10

Klaar? Help je buur!

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 9

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 10

Slide 27 - Tekstslide

Benoem het onderstreepte woord.

Het wil maar niet lukken.
_________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 28 - Quizvraag

Wat voor soort woord is de in:

In de zomer kan de temperatuur in Dubai oplopen tot 45 graden.
__
__
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
andere woordsoort

Slide 29 - Quizvraag

Wat voor soort woord is dag in:

Op deze zonnige dag heb ik mijn regenpak niet nodig
___
___
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
andere woordsoort

Slide 30 - Quizvraag

Wat voor soort woord is heb in:

Op deze zonnige dag heb ik mijn regenpak niet nodig
___
___
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
andere woordsoort

Slide 31 - Quizvraag

Wat voor soort woord is regenpak in:

Op deze zonnige dag heb ik mijn regenpak niet nodig
_________
________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
andere woordsoort

Slide 32 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
op, vanwege, met
C
mooi, klein, blauw
D
negen, twee derde, weinig

Slide 33 - Quizvraag


Een voorzetsel...
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan

Slide 34 - Quizvraag