6.4 HWW-ZWW

welkom...
6.4 grammatica
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

welkom...
6.4 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
woordsoorten
zelfstandig naamwoord (zn)
lidwoord lw
bijvoeglijk naamwoord (bn)
werkwoord (ww)
aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
vragend voornaamwoord (vr.vnw)
voorzetsel (vz)
bijwoord (bw)

Slide 2 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord

Elke zin heeft één belangrijkste werkwoord. Dit is het belangrijkste werkwoord van die zin. 

hulpwerkwoord

Alle werkwoorden die verder nog in de zin staan, helpen het belangrijkste werkwoord. Dit noemen we daarom ook hulpwerkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
pv = willen
willen = hww

Wij gaan vanmiddag vissen.
pv = gaan
gaan= hww

Slide 4 - Tekstslide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.
Wij vissen vanmiddag.

vissen = zww

Slide 5 - Tekstslide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

1. Zoek alle werkwoorden uit de zin. Staat er maar één in? Dan is dit automatisch een zelfstandig werkwoord.

2. Zoek de persoonsvorm. Dit is een hulpwerkwoord. Streep dit hulpwerkwoord weg.

3. Herhaal stap 1 en 2 totdat er maar één werkwoord overblijft. Dit is het belangrijkste werkwoord in de zin en dus een zelfstandig werkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
wil = hww
B
wil = zww

Slide 7 - Quizvraag

Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
voetballen = hww
B
voetballen = zww

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn samengestelde zinnen?
Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm
  • Ik zie hem staan.
  • Ik wil hem wat vragen.

Samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen.
  • Ik zie hem staan en wil hem wat vragen.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden samengestelde zinnen

Zinnen kunnen met elkaar verbonden worden door  voegwoorden, zoals: dat, als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra, of, wat.

- Ze gaat met me mee, als ik haar ticket betaal.
- Ik vind hem heel slim, hoewel hij af en toe wel slordig is.

Maak van de zinnen 1 zin met een voegwoord.

Mijn moeder helpt mij met Nederlands. Ik vind dat moeilijk 



Slide 10 - Tekstslide

zelfstandig werken 6.4
opdrachten 1-2-3
timer
20:00

Slide 11 - Tekstslide

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
wil= hww
B
wil= zww

Slide 12 - Quizvraag

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
laten = hww
B
laten = zww

Slide 13 - Quizvraag

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
verven= hww
B
verven = zww

Slide 14 - Quizvraag