Oefenen formules maken

Deze les gaan we oefenen met rekenen met formules en zelf formules maken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Deze les gaan we oefenen met rekenen met formules en zelf formules maken

Slide 1 - Tekstslide

Oefenen formules maken

Slide 2 - Tekstslide

Kyra heeft €50 op haar bankrekening. Nu stort ze elke week daar €10 bij op. Wat is de formule?
A
Bedrag = aantal weken x 50 + 10
B
Bedrag = aantal weken x 10 + 50
C
Aantal weken = bedrag x 10 + 50
D
Aantal weken = bedrag x 50 + 10

Slide 3 - Quizvraag

UITLEG: Kyra heeft €50 op haar bankrekening.
Nu stort ze elke week daar €10 bij.

Met welk bedrag begint ze te sparen? (begingetal)

Slide 4 - Open vraag

UITLEG: Kyra heeft €50 op haar bankrekening.
Nu stort ze elke week daar €10 bij.

Welk bedrag komt er elke week bij? (hellingsgetal)

Slide 5 - Open vraag

UITLEG: Kyra heeft €50 op haar bankrekening.
Nu stort ze elke week daar €10 bij.
Wat staat er voor het = teken?
Is dat bedrag of aantal weken?

Slide 6 - Open vraag

UITLEG: Kyra heeft €50 op haar bankrekening.
Nu stort ze elke week daar €10 bij.
En wat staat er IN de formule
Is dat bedrag of aantal weken?

Slide 7 - Open vraag

UITLEG: Kyra heeft €50 op haar bankrekening.
Nu stort ze elke week daar €10 bij.

Schrijf zelf de formule (met spaties)

Slide 8 - Open vraag

Bedrag = aantal weken x 10 + 50

Maak hiervan een letterformule

Slide 9 - Open vraag

Pim heeft €300 op zijn bankrekening. Nu stort hij elke week daar €25 bij op. Wat is het begingetal?
A
Het begingetal is 25
B
Het begingetal is 300

Slide 10 - Quizvraag

Pim heeft €300 op zijn bankrekening. Nu stort hij elke week daar €25 bij op. Wat is het hellingsgetal?
A
Het hellingsgetal is 300
B
Het hellingsgetal is 25

Slide 11 - Quizvraag

Pim heeft €300 op zijn bankrekening. Nu stort hij elke week daar €25 bij op. Wat is de formule?
A
Bedrag = aantal weken x 25 + 300
B
Bedrag = aantal weken x 300 + 25
C
Aantal weken = bedrag x 25 + 300
D
Aantal weken = bedrag x 300 + 25

Slide 12 - Quizvraag

Sarah heeft €500 op haar rekening en haalt daar elke week 10 euro AF.
Wat is de formule?
A
Bedrag = 10 x aantal weken + 500
B
Bedrag = aantal weken x 10 + 500
C
Bedrag = 500 - aantal weken x 10
D
Bedrag = 10 - aantal weken x 500

Slide 13 - Quizvraag

Kosten tuinman:
De tuinman heeft 15 euro voorrijdkosten en kost 35 euro per uur. Wat is de formule?
A
Kosten = 15 x 35 + aantal uren
B
Kosten = 35 x 15 x aantal uren
C
Aantal uren = kosten x 15 + 35
D
Kosten = aantal uren x 35 + 15

Slide 14 - Quizvraag

UITLEG: De tuinman heeft 15 euro kosten voor vervoer en kost 35 euro per uur.
Wat staat er voor het = teken?
Is dat kosten of aantal uren?

Slide 15 - Open vraag

UITLEG: De tuinman heeft 15 euro kosten voor vervoer en kost 35 euro per uur.
En wat staat er IN de formule
Is dat kosten of aantal uren?

Slide 16 - Open vraag

UITLEG: UITLEG: De tuinman heeft 15 euro kosten voor vervoer en kost 35 euro per uur.

Wat is het begingetal?

Slide 17 - Open vraag

UITLEG: UITLEG: De tuinman heeft 15 euro kosten voor vervoer en kost 35 euro per uur.

Welk bedrag komt er elk uur extra bij?

Slide 18 - Open vraag

UITLEG: De tuinman heeft 15 euro kosten voor vervoer en kost 35 euro per uur.

Schrijf zelf de formule (met spaties)

Slide 19 - Open vraag

Kosten schilder:
De schilder heeft 25 euro voorrijdkosten en kost 27,50 euro per uur. Wat is de formule?
A
Kosten = aantal uren x 27,50 + 25
B
Kosten = aantal uren x 25 + 27,50
C
Aantal uren = kosten x 27,50 + 25
D
Aantal uren = kosten x 25 + 27,50

Slide 20 - Quizvraag

Oefenen met rekenen met formules 

Slide 21 - Tekstslide

De formule is
bedrag = aantal foto's x 0,15 + 4

Wat betaal je bij 20 foto's? (alleen antwoord typen)

Slide 22 - Open vraag

De formule is
bedrag = aantal foto's x 0,15 + 4

Wat betaal je bij 100 foto's? (alleen antwoord typen)

Slide 23 - Open vraag

De formule is
bedrag = 4 + aantal foto's x 0,15
Wat betaal je bij 10 foto's? (alleen antwoord typen)

Slide 24 - Open vraag

Formule is
k = 8 x t + 14
De t staat voor tijd in uren en k voor kosten in euro's.
Wat betaal je bij 4 uur? Schrijf de berekening ook op!

Slide 25 - Open vraag

Formule is
k = 8 x t + 14
De t staat voor tijd in uren en k voor kosten in euro's.
Wat betaal je bij 40 uur? Schrijf de berekening ook op!

Slide 26 - Open vraag

Formule is
k = 8 x t + 14

Wat betaal je bij t = 2 uur? Schrijf de berekening ook op!
Denk aan de rekenvolgorde!

Slide 27 - Open vraag