examenvoorbereiding 2425

Examentraining Nederlands 4T
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Nederlands 4T

Slide 1 - Tekstslide

planning ochtend
8.30 - 10.00 uur       aan het werk
10.00 uur tot 10.30 uur  pauze
10.30 -12.00 uur       aan het werk

Slide 2 - Tekstslide

LESINHOUD informatie en tips
We  maken klassikaal het examen uit het jaar 2024 tijdvak 1
Dit gaan we samen bespreken en nakijken


Examentips 2025
Ik geef jullie tussen de opdrachten door informatie en tips voor het examen


Slide 3 - Tekstslide

 CSE Nederlands

Examen            maandag 12 mei   13.30-15.30 uur
Herexamen     maandag 23 juni  13.30-15.30 uur 

INHOUD:
Leesvaardigheid
Schrijfvaardigheid

Slide 4 - Tekstslide

Wat krijg je op het examen?
          ONDERDEEL:               TEKSTSOORT:                MAX. TIJD:
1. 
tekst
25 min.
2. 
tekst
20 min.
3.
advertentie
10 min.
4. 
tekst
25 min.
schrijfopdracht
30 min.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Let op:

Slide 7 - Tekstslide

Deel je tijd in:

Je hebt 120 minuten (2 uur) de tijd:
80 minuten leesteksten (70 + 10)
30 minuten schrijfopdracht
10 minuten controleren

Slide 8 - Tekstslide

EXAMEN NEDERLANDS
3 boekjes:

Leesteksten
Vragen en opdrachten
Uitwerkbijlage

+ kladpapier

Slide 9 - Tekstslide

EXAMEN NEDERLANDS
De antwoorden schrijf je in de uitwerkbijlage

Gebruik kladpapier voor het formuleren van juiste zinnen  (maximaal aantal woorden)
Schrijf daarna pas de zin (-nen) leesbaar op de uitwerkbijlage

Slide 10 - Tekstslide

EXAMEN NEDERLANDS
In het tekstboekje mag je altijd zinnen markeren of onderstrepen.

Alleen jouw uitwerkbijlage wordt nagekeken en gestuurd naar de tweede corrector.

Slide 11 - Tekstslide

Geef bij elke vraag antwoord

Als je geen antwoord geeft, krijg je zeker geen scorepunten. 

Controleer je antwoord door jezelf af te vragen: 
Geeft mijn antwoord duidelijk antwoord op de vraag die wordt gesteld? 
Begrijpt iemand anders het antwoord?

Slide 12 - Tekstslide

Leesvaardigheid inhoud
Inleiding en slot
Hoofdgedachte en onderwerp
Samenvattingsvragen
Tekstverbanden
Open vragen
Meerkeuzevragen
Doel van de tekst

Slide 13 - Tekstslide

Hoe wordt een tekst ingeleid?

  • het onderwerp wordt genoemd.
  • de aanleiding voor het schrijven van de tekst wordt genoemd.
  • een voorbeeld bij het onderwerp wordt gegeven.
  • er wordt een leuk, kort verhaaltje (anekdote) verteld.
  • er wordt een belangrijke vraag gesteld.
  • er wordt een mening of standpunt (over het onderwerp) gegeven.
  • er wordt iets over de opbouw van de tekst verteld.
  • er wordt een korte samenvatting van de tekst gegeven.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdgedachte van de tekst
Om de hoofdgedachte te vinden in een tekst kun je de volgende vraag stellen:
  • Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?


Vaak staat de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot.

Slide 15 - Tekstslide

Functies van het slot

  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen.

Slide 16 - Tekstslide

Kernzin 

ELZA

Eerste
Laatste
Zin
Alinea

Slide 17 - Tekstslide

Onderwerp van een tekst
Het onderwerp van een tekst moet je aangeven in één, twee of soms drie woorden. Het onderwerp geeft aan waar de tekst overgaat. 

Slide 18 - Tekstslide

Samenvattingsvragen
Sommige vragen op het CSE zullen over samenvatten gaan. Deze vragen toetsen of je: 

  • hoofdzaken in een tekst kunt herkennen; 
  • hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden;
  • tekstgedeelten in de juiste volgorde kunt zetten. 
In een samenvatting horen geen voorbeelden uit de tekst!

Slide 19 - Tekstslide

Citeren
Er wordt gevraagd naar het citeren van :
  • een hele zin
  • een zinsgedeelte 
  • een woord of woordgroep

Als je meer of minder citeert dan gevraagd, krijg je geen scorepunt

Slide 20 - Tekstslide

Signaalwoorden
Leer de signaalwoorden en bijbehorende tekstverbanden uit je hoofd . 

Je herkent dan de verbanden van de tekst.

Slide 21 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Vraagsoort: open vragen
Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.
Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)

Slide 23 - Tekstslide

Vragen over tekstverbanden
  • Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
  • Wat is de functie van alinea 5 ten opzichte van alinea 5?


Slide 24 - Tekstslide

Open vragen
De tijd voor een open vraag: 3 minuten per onderdeel. 
Twee onderdelen —> 6 minuten. 

Tip: als er staat dat je het antwoord in ‘eigen woorden’ moet neerschrijven, is het toegestaan om een paar woorden in een zin te veranderen. 

Slide 25 - Tekstslide

Vraagsoort: meerkeuzevragen
Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte.
Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.


LET OP: de antwoorden van de meerkeuzevragen worden gegenereerd door een computer. Deze zet de antwoord op alfabetische volgorde. Het kan dus zo zijn dat je 4 of 5 keer achter elkaar hetzelfde antwoord moet neerschrijven. Ga dus niet aan jezelf twijfelen

Slide 26 - Tekstslide

Doel van de tekst
Wat wil de schrijver bereiken bij de lezers met zijn tekst?
Voorbeeld van tekstdoelen:
  • Informeren;
  • Activeren;
  • Overtuigen;
  • Amuseren.

Slide 27 - Tekstslide

AAN DE SLAG
Lees tekst 1 en beantwoord de bijbehorende vragen 


timer
20:00

Slide 28 - Tekstslide

nabespreking tekst 1

Slide 29 - Tekstslide

AAN DE SLAG
Lees tekst 2 en beantwoord de bijbehorende vragen 


timer
20:00

Slide 30 - Tekstslide

nabespreking tekst 2

Slide 31 - Tekstslide

Onderdeel Advertentie 
(aparte les)

Slide 32 - Tekstslide

Onderdeel Schrijven

Slide 33 - Tekstslide

 Schrijfopdracht
De inhoud van tekst 4 en de schrijfopdracht hebben altijd met elkaar te maken. 

Je kan de informatie die je hebt gelezen in tekst 4 gebruiken/verwerken in de schrijfopdracht

Slide 34 - Tekstslide

Schrijfopdracht 13 punten:
  •  Inhoud: 6 pnt
Alle punten die gevraagd worden, moeten in je schrijfopdracht zitten. Elk onderdeel dat niet of niet goed in je tekst staat, kost je een punt.

  • Taalgebruik: 5 pnt
Met taalgebruik wordt bedoeld: formulering, spelling en interpunctie.

  •  Presentatie: 2 pnt
Je tekst moet overzichtelijk en volgens de afgesproken regels (=conventies) geschreven zijn.

Slide 35 - Tekstslide

 tips schrijfopdrachten
  • De tekst moet uit minimaal 100 woorden bestaan. Anders krijg je geen punten voor   conventies. 
  • Haal zoveel mogelijk informatie uit de situatieschets. 
  • Schrijf zoveel mogelijk woorden over uit de situatieschets. Hiermee beperk je het risico op taalfouten.  
  • Schrijf alleen in de opdracht wat er echt moet staan. Ga er niet zelf informatie bij verzinnen. 
  • Houd je aan de opdracht
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Maak de zinnen niet te lang
  • Schrijf leesbaar

Slide 36 - Tekstslide

 tips schrijfopdrachten
Als je genoeg tijd hebt -> eerst in het klad schrijven

Als het laatste stukje van de  schrijfopdracht net niet op de bladzijde past van de uitwerkbijlage ->  ga niet prutsen ( bijvoorbeeld ondertekening met handtekening en naam onder de zakelijke brief) door dit onder op de pagina  er nog tussen te proppen.
Schrijf dit laatste stukje (ook al zijn het maar twee zinnen) op een nieuwe pagina op de uitwerkbijlage.

Slide 37 - Tekstslide

 Tips taalgebruik
  • Maak korte zinnen, want dan maak je minder fouten in de komma's.
  • Zorg voor juiste zinnen (formulering)
  • Lees naderhand je tekst nog eens goed door!
  • Check op eventuele spelfouten. 
  • Weet je niet hoe je een woord schrijft, of twijfel je over de juiste werkwoordsvorm? Kies een ander woord!
  • Controleer goed op hoofdletters en punten.

Slide 38 - Tekstslide

 Tips taalgebruik: Komma's 
- Maak korte zinnen, dan maak je minder fouten.
- Zet altijd een komma voor een voegwoord: omdat en want
- Zet een komma tussen 2 persoonsvormen
- Zet NOOIT een komma voor 'en'

Slide 39 - Tekstslide


 Tips taalgebruik: Waar zet je een punt?
Naar aanleiding van een discussie in de klas stuur ik u 
deze e-mail, de discussie ging over het aanpassen van de schooltijden en u zei op de informatieavond dat het voor pubers beter is om de lessen om 10.00 uur te laten beginnen en daarom wil ik u graag uitnodigen bij ons om school om hierover te komen vertellen wanneer komt dit het beste uit?

Slide 40 - Tekstslide

Let op
Gebruik deze eerste twee zinnen bij de schrijfopdracht:

Mijn naam is.....en ik zit in klas 4tl van het Kamerlingh Onnes.
Ik schrijf deze mail, brief, dit artikel omdat.....


Slide 41 - Tekstslide

Let op
Naar aanleiding van ........... stuur ik u deze e-mail. 

Bezit: uw huis, jouw presentatie, ons taalgebruik.

Tijdstip: gebruik het woord 'uur': om 12.30 uur

Slide 42 - Tekstslide

Zakelijke brief 

Slide 43 - Tekstslide

Zakelijke e-mail

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Schrijfopdracht
- Artikel
- Zakelijke mail
- Zakelijke brief

Slide 46 - Tekstslide

Artikel 
Een artikel is een tekst die je schrijft voor een tijdschrift, (school)krant of website. Dit doe je omdat je de lezer wil informeren of wil overtuigen van jouw mening. 

Slide 47 - Tekstslide

Opbouw van een artikel
  • Plaats boven je artikel een passende titel
  • In de inleiding staat de aanleiding van je artikel: waarom je het artikel schrijft, gebruik een anekdote, vraag of stelling > maak het pakkend! 
  • In het middenstuk (kern) staat de meeste informatie (wat, waarom, waarover..).
  • In het slot staat wat je hoopt te bereiken met het artikel.
  • Zet je voor- en achternaam onder het artikel.
  • Al deze onderdelen zijn losse alinea's!  Gebruik witregels

Slide 48 - Tekstslide

In de inleiding noem je het onderwerp van het artikel. 


Zo schrijf je een artikel
Daarnaast kun je:
- de aanleiding vertellen (waarom je over het onderwerp schrijft).
- een voorbeeld geven van het onderwerp.
- een kort, grappig verhaaltje (anekdote) vertellen over het onderwerp.
- een vraag of vragen stellen die je in de tekst gaat beantwoorden.

Slide 49 - Tekstslide

AAN DE SLAG
Je schrijft de opdracht in de uitwerkbijlage

Eerst in het klad? -> let op de beschikbare resterende tijd !
Reken op maximaal 30 minuten   

Klaar? -> Check je gemaakte werk a.d.h. 
van het nakijkmodel

timer
30:00

Slide 50 - Tekstslide

In het slot kun je:

Zo schrijf je een artikel
- de deelonderwerpen samenvatten.

- vertellen wat er in de toekomst 
waarschijnlijk nog gaat gebeuren (toekomstverwachting). 
- een conclusie trekken.
- een advies geven.
een antwoord geven op de vraag/vragen die je in de inleiding hebt gesteld. 


Je kunt in het slot een signaalwoord gebruiken, zoals dus, kortom, dat betekent.

Slide 51 - Tekstslide

In het middenstuk schrijf je over elk deelonderwerp één alinea. 


Zo schrijf je een artikel
Schrijf de belangrijkste informatie 
over het deelonderwerp in de eerste zin. 
Ga op dezelfde regel verder en geef 
in de rest van de alinea voorbeelden 
of uitleg bij het deelonderwerp.
  
Je tekst wordt duidelijker als je in de eerste zin van een alinea 
een signaalwoord gebruikt, zoals ook, ten tweede, bovendien.

Slide 52 - Tekstslide