M1 Leren leren (week 11)

Leren Leren Mindmappen en andere leertechnieken

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leren Leren Mindmappen en andere leertechnieken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
  1. Je kan goede vragen bij een leertekst bedenken; 
  2. Je kan de kern uit een zaakvaktekst halen;
  3. Je kan een zaakvaktekst leren door middel van vragen  stellen/mindmap/ cornel-schema

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weektaak week 11
M. leervragen bij tekst 3.2 van Aardrijkskunde

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je bij
Leren leren
geleerd?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebben we geleerd?
  1. Doelen stellen (SMART)
  2. Huiswerkplek
  3. Plannen
  4. Mindmappen en andere leertechnieken
  5. Geheugen / concentratie
  6. Inzicht / zelfkennis 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke leervoorwaarden
bezit je al?

Slide 7 - Woordweb

Zelfvertrouwen
Motivatie - doel
Studievaardigheden
Eigen studieplek
Internet - studieboeken
Tijd
Uitleg
Leervoorwaarden
  1. Zelfvertrouwen
  2. Motivatie - doel 
  3. Studievaardigheden
  4. Eigen studieplek 
  5. Internet - studieboeken
  6. Tijd
  7. Uitleg

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is jouw leerdoel van deze week?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke leerstijl van Kolb heb jij?
A
denker
B
doener
C
dromer
D
beslisser

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

M1 AK toets hst 3 week 12

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§3.2 Temperatuurverschillen op aarde

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan 
Hoe pak je een tekst aan?
Welke stappen moet je doorlopen?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrijpend lezen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Breedteligging
's Zomers is het in de ochtend nog fris, maar 's middags wordt het warmer. Dit komt doordat de zon hoger staat en de zonnestralen rechter invallen. Omdat de aarde een bol is, schijnen de zonnestralen bij Nederland (52 graden N.B.) schuin op het aardoppervlak. Bij de evenaar vallen de zonnestralen recht in. Daardoor krijgt dit gebied drie keer zoveel zonne-energie als de polen. Hoe verder van de evenaar, hoe kouder het wordt.
Op hogere breedte is het kouder dan op lagere breedte omdat:
  • de zon schuiner instraalt en een groter oppervlak verwarmt;
  • de zonnestralen een langere weg door de atmosfeer, de luchtlaag om de aarde, afleggen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leervragen
Welke leervragen kun je bedenken bij de tekst onder de deeltitel (tussenkopje) 'Breedteligging'? 
Kijk ook goed naar de signaalwoorden (doordat, omdat, daardoor) in de tekst.
Vragen beginnen met een vraagwoord: waar, waarom, wanneer, waardoor, hoe?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Hoe komt het dat het ’s zomers in de ochtend fris, maar ’s middags warmer wordt?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Waardoor krijgt het gebied rond de evenaar drie keer zoveel zonne-energie als de polen?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Waarom is het op hogere breedte kouder dan op lagere breedte?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe hoger, hoe kouder
Je zou denken: hoe hoger op een berg, hoe dichter bij de zon, hoe warmer het is. Maar dit is niet zo. De zon zendt stralen naar de aarde die dwars door de atmosfeer gaan zonder dat er iets gebeurt. Maar als een straal het aardoppervlak bereikt, wordt de grond verwarmd. De warme grond verwarmt daarna de lucht erboven. Daarom wordt het vanaf het aardoppervlak steeds kouder naarmate je hoger komt. Als je duizend meter omhoog gaat, daalt de temperatuur met 6 graden Celcius. Zo kun je in de zomer in een dal in Zwitserland puffen van de hitte, terwijl je hoog in de bergen een jas nodig hebt.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leervragen
Welke leervragen kun je bedenken bij de tekst onder de deeltitel (tussenkopje) 'Hoe hoger, hoe kouder'? 
Kijk ook goed naar de signaalwoorden (maar, daarom, zo) in de tekst.
Vragen beginnen met een vraagwoord: waar, waarom, wanneer, waardoor, hoe?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Waarom wordt het vanaf het aardoppervlak steeds kouder naarmate je hoger komt?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De draaiing van de aarde om de zon
In de zomer is het warmer dan in de winter. Dit veroorzaakt door de stand van de aarde ten opzichte van de zon. De aarde maakt twee bewegingen. In 24 uur draait de aarde om zijn as. Dit veroorzaakt dag en nacht. In een jaar draait de aarde één keer om de zon, waardoor de seizoenen ontstaan. Je ziet dat de aardas schuin staat. In december staat de zuidpool het dichts bij de zon en in juni de noordpool. In onze winter wordt het zuidelijk halfrond meer verwarmd dan het noordelijk halfrond. In de zomer is dit precies andersom. Op 21 maart is het lente en staat de zon recht boven de evenaar. Op 21 juni is het zomer en staat hij recht boven de Kreeftskeerkring (23,5 graad N.B.). Op 21 september staat de zon weer boven de evenaar en begint bij ons de herfst. Op 21 december begint de winter en staat de zon recht boven de Steenbokskeerkring (23,5 graad Z.B.). Na 21 december schuift de zon weer richting evenaar.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leervragen
Welke leervragen kun je bedenken bij de tekst onder de deeltitel (tussenkopje) 'De draaiing van de aarde om de zon'? 
Kijk ook goed naar de signaalwoorden (waardoor) in de tekst.
Let ook goed op de verwijswoorden, waarnaar verwijzen ze?
Vragen beginnen met een vraagwoord: waar, waarom, wanneer, waardoor, hoe?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld leervragen
5. Waarom is het in de zomer warmer dan in de winter?
• In de zomer is het warmer dan in de winter, door de stand van de aarde ten opzichte van de zon.
6. Wat veroorzaakt dag en nacht?
• De aarde maakt twee bewegingen en in 24 uur draait de aarde om zijn as, daardoor wordt het dag en nacht.
7. Waardoor ontstaan seizoenen?
• In een jaar draait de aarde één keer om de zon, waardoor de seizoenen ontstaan.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld leervragen
8. Waar staat de zon in december het dichts bij?
• In december staat de zuidpool het dichts bij de zon.
9. Wanneer staat de zon recht boven de evenaar?
• Op 21 maart begint de lente en dan staat de zon recht boven de evenaar.
10. Wanneer staat de zon recht boven de Kreeftskeerkring (23.5 C N.B)?
• Op 21 juni begint de zomer en dan staat de zon recht boven de Kreeftskeerkring.
11. Wanneer staat de zon recht boven de Steenbokskeerking (23,5 C Z.B)?
• Op 21 september begint de herfst en staat de zon rechtboven de Steenbokskeerkring.
12. Wanneer begint de winter?
• Op 21 december en dan schuift de zon weer richting de evenaar.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
Als je leervragen bij een paragraaf hebt geformuleerd. Vergeet dan niet om ook nog naar de leerdoelen te kijken. Van de leerdoelen kun je bovendien leervragen maken.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen paragraaf 3.2 
Je weet dat de breedteligging, hoogte en seizoenen invloed hebben op de temperatuur.
Je begrijpt waardoor er temperatuurverschillen op aarde ontstaan en hoe seizoenen ontstaan.
je kunt het ontstaan van de seizoenen in een tekening weergeven.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel delen bestaat dit leerdoel:
Je weet dat de breedteligging, hoogte en seizoenen invloed hebben op de temperatuur.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel delen bestaat dit leerdoel:
Je begrijpt waardoor er temperatuurverschillen op aarde ontstaan en hoe seizoenen ontstaan.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel delen bestaat dit leerdoel:
je kunt het ontstaan van de seizoenen in een tekening weergeven.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Niet vergeten!
Bekijk de bronnen bij de teksten. Probeer om de bron uit te leggen aan een ander. Als je dat kan, dan heb je de leerstof begrepen. 

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Draaiing van de aarde
  • Aarde draait in 1 jaar om de zon (seizoenen) 
  • Aarde draait dagelijks om eigen as (dag/nacht)       

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vooruitblik
Leren leren Keuzeles 25
Samenvatting maken

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies