10. Stunde: Einführung voorzetsels

Guten Morgen!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Guten Morgen!

Slide 1 - Tekstslide

What to learn
  • Reading (Kapitel 2)
  • Wörterlisten, S. 82-83
  • Plauderecke H, S. 85
  • Grammar
    Modalverben verleden tijd, S. 87
    Ontleden/keuzevoorzetsels, S. 86
  • Schreibecke, S.87: Write an excuse

Slide 2 - Tekstslide

Übung
Ontled volgende zinnen:

1. Die Mutter kauft ihrem Kind ein Geschenk.
2. Unser Hund bringt meinem Vater den Ball.
3. Meine Schwester gibt meinem Bruder ein Eis.
4. Die Frau kocht ihrem Kind ein leckeres Essen.

Slide 3 - Tekstslide

Lernziel
Am Ende der Stunde kannst du keuzevoorzetsel für den 3. und 4. Fall.

Slide 4 - Tekstslide

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 5 - Sleepvraag



Why do we have to know that?

Slide 6 - Tekstslide

Endings are changing!!!

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen der-groep
Daar horen de volgende woorden ook bij:
dies-, jed-, manch-, solch-, all-
M
O
V
MV
1e
der
das
die
die
2e
des,-es
des,-es
der
der
3e
dem
dem
der
den,-n
4e
den
das
die
die

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen ein-groep
M
O
V
MV
1e
ein
ein
eine
keine
2e
eines,-es
eines, -es
einer
keiner
3e
einem
einem
einer
keinen,-n
4e
einen
ein
eine
keine
Daar horen de volgende woorden ook bij:
kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels
met vertaling
3e naamval
mit (met)
nach (na, naar) 
bei (bij) 
seit (sinds) 
von (van) 
zu (bij, naar)
aus (uit)
außer (behalve)
gegenüber tegenover
entgegen (tegemoet)

4e naamval
durch (door)  
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
bis (tot) 
entlang (langs)

Slide 10 - Tekstslide

Übung

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Fragen?
Dann kommt jetzt ein Quiz :)

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von

Slide 15 - Quizvraag

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 16 - Quizvraag

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 17 - Quizvraag

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um

Slide 18 - Quizvraag

Ich habe ein Geschenk für ......(mijn) Mutter (v) gekauft.

A
mein
B
meinen
C
meine
D
meiner

Slide 19 - Quizvraag

Ohne .......(de) Hund (m) können wir nicht gehen.

A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 20 - Quizvraag

Een zin met het voorzetsel "ohne"?

Slide 21 - Woordweb

Een zin met het voorzetsel "bei"?

Slide 22 - Woordweb

Een zin met het voorzetsel "gegenüber"?

Slide 23 - Woordweb

Lernziel:
Voorzetsels met de 3e of 4e naamval invullen

Slide 24 - Tekstslide

Lernziel erreicht?

A
Ja!
B
Größtenteils.
C
Nicht komplett.
D
Nein. Ich brauche Hilfe!

Slide 25 - Quizvraag

What to learn
  • Reading (Kapitel 2)
  • Wörterlisten, S. 82-83
  • Plauderecke H, S. 85
  • Grammar
    Modalverben verleden tijd, S. 87
    Ontleden/voorzetsels, S. 86
  • Schreibecke, S.87: Write an excuse

Slide 26 - Tekstslide