(Werkwoord)spelling blok 1

Nederlands V3B
Periode 1
* Werkwoordspelling (week 39/40/41)
* Fictie (week 44)
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands V3B
Periode 1
* Werkwoordspelling (week 39/40/41)
* Fictie (week 44)

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zit het nog met jullie taalgevoel?
In het Nederlands spel je woorden vaak zoals je ze uitspreekt, maar er zijn ook verwarwoorden.
* Homofonen: beide schrijfwijzen zijn mogelijk, maar de betekenis verschilt.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de goede schrijfwijze van de onderstaande woorden?
1. De sporthal bood/boot de mensen die hun huis uit moesten onderdak aan.
A
bood
B
boot

Slide 3 - Quizvraag

2. De stijlvolle man draagt een grijs giletje/chiletje.
A
giletje
B
chiletje

Slide 4 - Quizvraag


3. Na een rustige wedstrijd verliep de finish wat hectisch/hektisch.

A
hectisch
B
hektisch

Slide 5 - Quizvraag

4. Beleid/belijd je geloof zoals je dat wilt, maar bied anderen ook die ruimte.
A
Beleid
B
belijd

Slide 6 - Quizvraag

5. Haar rose/roze nagellak past perfect bij haar schoenen.
A
rose
B
roze

Slide 7 - Quizvraag

6. Ik kan niet leidzaam/lijdzaam toekijken hoe hij verder aftakelt.
A
leidzaam
B
lijdzaam

Slide 8 - Quizvraag

Noteer hieronder met elk woord uit de volgende homofone woordparen een zin waarin je het woord in de goede betekenis gebruikt.

1. stijger / steiger

Slide 9 - Open vraag

2. krab /krap

Slide 10 - Open vraag

bout / boud

Slide 11 - Open vraag

Werkwoordspelling
* Op Niveau spelling
* Hulpboek Spelling
* Extra oefenmateriaal/ sites

Slide 12 - Tekstslide

Korte herhaling theorie
Stap 1:
Bepaal altijd eerst of het om een PV - VD - INF gaat.
* PV -persoonsvorm (Doe de tijdproef, dan verandert het werkwoord.)
* VD -voltooid deelwoord (Staat er nog een hulpwerkwoord van hebben/zijn/worden in de zin, dan is het andere werkwoord een vd)
* Infinitief - (hele werkwoord, maar is geen pv in de zin)

Slide 13 - Tekstslide

Gekozen?
Welke regel gebruik je dan?
- PV tegenwoordige tijd ( vul 'lopen' in. Hoor je een -t, dan schrijf je die bij ieder ander woord ook)
- PV verleden tijd (sterk of zwak? Sterk verandert zelf, zwak gebruik je 't sexy fokschaap)
-VD (sterk of zwak? Sterk verandert zelf, zwak gebruik je 't sexy fokschaap)

Slide 14 - Tekstslide

1. De geluidsoverlast is ... (verergeren) nu de buurman de kwaliteit van zijn stereo-
installatie .. . (verbeteren) heeft.
A
verergert - verbetert
B
verergerd - verbeterd
C
verergerd - verbetert
D
verergert - verbeterd

Slide 15 - Quizvraag

2. Wie wat .. . (bewaren), die heeft wat!
A
bewaart
B
bewaarde
C
bewaardt
D
bewaard

Slide 16 - Quizvraag

3. Olga was als laatste ... (finishen) en .. . (knarsen) daarom met haar tanden.
A
finishte- knarsde
B
finifhte - knarste
C
gefinisht - knarste
D
gefinisht - knarsten

Slide 17 - Quizvraag

4. Dat jij je mening zo snel ... (veranderen), heeft mij wel wat ... (verbazen).
A
verandert - verbaast
B
verandert -verbaasd
C
veranderd - verbaazd
D
verandert - verbaast

Slide 18 - Quizvraag

5. De jarige ... (wachten) niet tot alle kaarsjes waren ... (doven) voor hij een hapje nam.
A
wachten - gedoofd
B
wachte - gedoovd
C
wachtte - gedoofd
D
wachtte - gedooft

Slide 19 - Quizvraag

Einde les

Slide 20 - Tekstslide