Diagnostische toets H14 Kracht en beweging



  • Gebruik je rekenmachine!
  • Geef een uitleg als daar om wordt gevraagd.
  • Geef een berekening bij de sommen.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



  • Gebruik je rekenmachine!
  • Geef een uitleg als daar om wordt gevraagd.
  • Geef een berekening bij de sommen.

Slide 1 - Tekstslide

Welke lengte moet de pijl krijgen?
A
2cm
B
3cm
C
4cm
D
5cm

Slide 2 - Quizvraag

Sleep de juiste krachten naar de situatie. 
Je slaat een bal.
Je vliegert.
Je hebt een langere remweg bij ijzel.
Je lijmt iets vast.
kleefkracht
wrijvingskracht
spierkracht
magnetische kracht
windkracht

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is de eenheid van kracht?
A
K
B
F
C
N
D
P

Slide 4 - Quizvraag

Bereken de nettokracht. Vermeld ook of de kracht naar links of naar rechts werkt.

Slide 5 - Open vraag

Een vliegtuig doet er één minuut over om op te stijgen van de startbaan. Daarbij legt het vliegtuig een afstand af van 2100 m.

Bereken de gemiddelde snelheid in m/s van het vliegtuig op de startbaan.

Slide 6 - Open vraag

Hoe groot is de motorkracht (aandrijfkracht) van de auto tijdens de versnelling, in vergelijking met de nettokracht?

De motorkracht tijdens de versnelling is groter dan / kleiner dan / gelijk aan de nettokracht, omdat:

A
groter dan, omdat nettokracht = motorkracht - wrijvingskracht
B
kleiner dan, omdat nettokracht = motorkracht + wrijvingskracht
C
gelijk aan, omdat nettokracht = motorkracht - wrijvingskracht

Slide 7 - Quizvraag

De onderstaande afstand-tijd tabel gaat over de auto. De auto rijdt met een constante snelheid van 72 km/h. Vul de s,t-tabel verder in.

t (s)
0
1
2
3
4
5
6
s (m)
0

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Op de vorige slide en hiernaast staat een grafiek van een rijdende auto.

Bereken met gebruik van de grafiek de gemiddelde snelheid in km/h.

Slide 10 - Open vraag

Veiligheidsgordels moeten uitrekken als de auto botst
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een kreukelzone neemt energie van de botsing op
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

een vrachtauto heeft een grotere traagheid dan een personenauto
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

De remweg van een auto hangt van drie dingen af. Welke drie dingen zijn dat?
A
de afstand, de remkracht en de beginsnelheid
B
de beginsnelheid, de massa en de eindsnelheid
C
de eindsnelheid, de massa en de afstand
D
de remkracht, de massa en de beginsnelheid

Slide 14 - Quizvraag

Je hebt de reactieafstand, de remweg en de stopafstand. Welke formule klopt?
A
reactieafstand = remweg + stopafstand
B
remweg = reactieafstand + stopafstand
C
stopafstand = reactieafstand + remweg
D
remweg = reactieafstand-stopafstand

Slide 15 - Quizvraag

Uitspraak 1: ‘Als de massa groter is, dan is de stopafstand ook groter.’
Uitspraak 2: ‘Als de remkracht groter is, dan is de stopafstand ook groter.’
Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn beide juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.

Slide 16 - Quizvraag

Een motorboot vaart in een rechte lijn,
hiernaast het (v,t)-diagram.
In welk(e) interval(len) is de
resulterende kracht 0 N?

Slide 17 - Open vraag

Wrijvingskracht werkt beweging altijd tegen.
A
Niet altijd
B
Niet voor alle soorten wrijvingskracht
C
Voor één soort wrijvingskracht
D
Dit klopt

Slide 18 - Quizvraag

Je fietst met een constante snelheid op een horizontale weg. Daarbij zorg je via de trappers, de ketting en het achterwiel voor een constante voorwaartse kracht op de fiets.

Welke uitspraak over de som van de krachten op de fiets is juist?
A
De som van de krachten op de fiets is nul.
B
De som van de krachten op de fiets is groter dan nul.
C
De som van de krachten op de fiets is kleiner dan nul.

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebeurt er met een voorwerp als:

De voortstuwende kracht groter is dan alle tegenwerkende krachten samen:
A
Het versnelt
B
Het vertraagd
C
De snelheid blijft constant

Slide 20 - Quizvraag

Hiernaast zie je een diagram.

Om wat voor diagram gaat het?
A
Een (x,t)-diagram
B
Een (s,t)-diagram
C
Een (v,t)-diagram
D
Een versneld diagram

Slide 21 - Quizvraag

De remkracht is niet in alle gevallen even groot.
Als de remkracht groter wordt, wat gebeurt er dan met de remweg?
A
De remweg wordt dan groter.
B
De remweg blijft hetzelfde.
C
De remweg wordt dan kleiner
D
De remweg wordt glader

Slide 22 - Quizvraag

EINDE DIAGNOSTISCHE TOETS

Slide 23 - Tekstslide