combinatie zelfstandig naamwoord, werkwoord en een vast voorzetsel
voorbeelden:
- Verstand hebben van Hij heeft verstand van voetbal
-geloof hebben in Je moet geloof hebben in jezelf, je kunt het!
-hoop hebben/houden op Zij houden op hoop op een betere toekomst
geduld hebben met Moeder heeft geduld met haar kleine kinderen
verdriet hebben over Ik heb verdriet over de ziekte van mijn oma