Poëzie

WELKOM!
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

WELKOM!

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Vandaag houden we ons bezig met poëzie.
  • Rijm
  • alliteratie
  • klanken
  • herhaling
  • beelden en vergelijkingen
  • en we gaan een gedicht maken.

Slide 2 - Tekstslide

Poëzie

Slide 3 - Woordweb

Waarom poëzie?
Omdat Poëzie vrijheid is. Het is een vrije manier van omgaan met taal. Grammatica is niet belangrijk. Je mag alle regels vergeten.
Niemand kan weten wat de schrijver of zanger bedoelt. Denk dus bij een gedicht wat je zelf wilt.
Een gedicht roept allerlei beelden op.
Luister naar het volgende gedicht.
Welke beelden roept dit gedicht bij jou op?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

de tuin
lijkt op een boterham
met veel bruin
van de regen
een vogel nipt wat
van een plas
terwijl ik achter vensterglas
de korst op
zit te eten

Slide 6 - Tekstslide

met een kop vol bolle wangen
barst een wolk
in tranen uit
bliksemschicht
zijn wild verlangen
stort zijn hart vol met tranen uit
regen valt met ferme slagen
regen valt met fikse wind
aan het eind van warme dagen
of als een mens geen liefde vindt

Slide 7 - Tekstslide

ah! daar is de lente - pas na lange witte weken wachten
rug na rug naast elkaar pakken we de stralen haast af

paf! de eerste wesp valt
de ijsman kan weer lachen
na zijn winterslaap

Wij scheuren elkaars mouwen af
ongeduldig als wij
zijn blij blij dat de zon schijnt

Slide 8 - Tekstslide

met mijn ogen gesloten
kijk ik naar de zon rood rood

er is leven nieuw leven 
slechts de winter is dood.

Slide 9 - Tekstslide

1. Welk gevoel roept dit gedicht bij jou op? Met andere woorden: wat voel je als je naar dit gedicht luistert?

2.Waar gaat dit gedicht over volgens jou?


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Wat is herhaling?

Een gedicht kenmerkt zich door herhaling. Dus hetzelfde onderwerp/thema komt op verschillende manieren steeds terug. 
In het eerste gedicht wordt het thema winter/lente op verschillende manieren belicht.

Slide 12 - Tekstslide

Alliteratie
De beginletter is hetzelfde. De eerste letters zijn in verschillende beklemtoonde lettergrepen hetzelfde.

Heerlijk Helder Heineken
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange lindelaan
De kat krabt de krullen van de trap.
Donald Duck

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht met je groepje
Zoek een alliteratie in je telefoon op.
Het moet een alliteratie zijn die je (redelijk) begrijpt.

Slide 14 - Tekstslide

Rijmen
Wat is rijmen? herhaling van klanken.
Het zijn woorden of beklemtoonde lettergrepen die naast elkaar staan of wat verder uit elkaar liggen. De rijm kan aan het begin van de zin staan (beginrijm) of aan het einde van de zin (eindrijm).
Voorbeeld: 
Jij bent mijn steun


www.rijmwoorden.org

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld van rijmen:

Jij bent mijn steun
mijn toeverlaat
wij beleven plezier voor twee
dus als jij ooit bij me weggaat
mag ik dan met je mee?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Versregels
De regels in een gedicht noem je versregels
Dit kunnen hele zinnen zijn, maar vaker komt het voor dat zinnen binnen een gedicht over meerdere versregels doorlopen. 

Slide 19 - Tekstslide

Strofe
Versregels staan in groepjes bij elkaar. Een groepje bij elkaar horende versregels is een strofe. (soort alinea's) 
De regels worden zelden volgeschreven.
De verschillende strofen worden van elkaar gescheiden door witregels.

Slide 20 - Tekstslide

Strofevormen
2 vs. - distichon
3 vs. - terzine
4 vs. - kwatrijn
5 vs. - kwintet
6 vs. - sextet
7 vs. - septet
8 vs. - octaaf
9 vs    - novet

Slide 21 - Tekstslide

Een dichtvorm -> vrij vers
Gedichten zonder een bepaalde vaste gedichtvorm. 
Dit houdt in dat het aantal strofe en de strofevormen wisselend zijn. Er is vaak ook geen vast rijmschema op te stellen.

Slide 22 - Tekstslide

Het sonnet is juist een dichtvorm dat heel strak aan regels is gebonden: 
een gedicht dat bestaat uit 
14 versregels, bestaand uit: 
twee kwatrijnen (2x4= octaaf) en twee terzines      (=2x3= sextet)

Tussen octaaf en sextet is er een volta, een wending in de inhoud .

rijmschema kan ook zijn: 
(kan ook abab/cdcd/ efef/gg)
Een sonnet heeft meestal een vast rijmschema:
a             a                   2x kwatrijn
b             b                 = octaaf 
a             a                  (omarmend)
b             b 

c             d                   2x terzet
d             c                  = sextet
c             d                    (gekruist)

Slide 23 - Tekstslide

Mont Ventoux  van Jan Kal

dichten is fietsen op de Mont Ventoux, 
waar Tommy Simpson nog is overleden.
onder zo tragiese omstandigheden
werd hier de wereldkampioen doodmoe.

op deze col zijn velen losgereden,
eerste categorie, sindsdien tabu.
het ruikt naar dennegeur, Sunsilk Shampoo,
die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.



alles is onuitsprekelijk vermoeiend,
de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg,
waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint.


toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend,
de top van deze winderige berg:
ijdelheid en het najagen van wind.

vragen:
1. leg uit waarom dit een sonnet is.
2. Wat is het rijmschema?
3. Waar zit de wending en leg deze uit.

Slide 24 - Tekstslide

Rijmschema
Een dichter hanteert vaak een volgorde voor zijn rijmwoorden binnen een strofe, dit wordt een rijmschema genoemd.


aabb cc
Elke rijmklank heeft een letter als symbool.
De klank in de eerste regel krijgt de letter a
als symbool, de volgende rijmklank krijgt b
als symbool. Et cetera.

Slide 25 - Tekstslide

Welke rijmschema heeft dit gedicht?
A
AABB
B
ABAB
C
ABBA
D
ABCB

Slide 26 - Quizvraag

Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach

Valentijn is fijn
is gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm

Slide 27 - Sleepvraag

Wat zijn een stijlfiguren?
Bewuste afwijkingen van de 'gewone manier' van zeggen.

Functie van stijlfiguren:
  • Teksten stijlvoller, mooier en aantrekkelijker maken
  • Nadruk leggen op iets
  • Spanning, verrassing, verbazing wekken

Slide 28 - Tekstslide

 Stijlfiguren

Climax: Een steeds sterker wordende reeks. 
Je bent mooi, prachtig, fantastisch, zo adembenemend. 

Anti-climax: Een steeds zwakker wordende reeks. 
Men schreeuwde, praatte, fluisterde en uiteindelijk was het stil. 






Slide 29 - Tekstslide

Stijlfiguren
Repetitio (herhaling): je gebruikt twee keer hetzelfde woord om iets te benadrukken.
Altijd dit lege hart, altijd.

Antithese (tegenstelling): tegengestelde dingen worden gecombineerd.
In de stilte hoorde je het geschreeuw.





Slide 30 - Tekstslide

Stijlfiguren
Pleonasme: het noemen van een overbodige eigenschap bij het hoofdwoord. 
Het rode bloed, witte sneeuw, een oude bejaarde, een vliegtuig daalt naar beneden.

Tautologie: een begrip wordt twee of meerdere malen gebruikt en bestaat doorgaans uit twee of meer woorden van dezelfde woordsoort. 
Enkel en alleen, nooit ofte nimmer, onmiddellijk en meteen. 





Slide 31 - Tekstslide

Stijlfiguren
Eufemisme
Een eufemisme gebruik je om iets wat niet zo prettig of netjes is, op een verzachtende manier / nette manier onder woorden te brengen

•    Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht.
•    Zij werkt daar als interieurverzorgster







Slide 32 - Tekstslide

Stijlfiguren
Understatement
Bij een understatement wordt iets op een spottende manier verkleind of verzwakt. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot

•    Toen zijn partij weer vier zetels had gewonnen in de peilingen reageerde de fractieleider met:‘Niet slecht’.
•    Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.






Slide 33 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
De tafels in het lokaal staan schots en scheef.
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 34 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Wat een mooie rode aardbeien!
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 35 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik erger me dood aan hem.
A
overdrijving
B
herhaling
C
climax
D
tautologie

Slide 36 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik had een twee voor mijn proefwerk, ik had dus wel wat foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 37 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik sta al een eeuw op je te wachten.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
anti-climax
D
climax

Slide 38 - Quizvraag

Climax of anticlimax
4. In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde alleen nog maar hij om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax

Slide 39 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.

Slide 40 - Quizvraag

Een climax is een
A
herhaling
B
opsomming in drieën
C
lange opsomming
D
opsomming die naar een hoogtepunt voert

Slide 41 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video

Opdracht: beeldspraak zoeken (5 minuten)
Wat? 
Ga op zoek naar voorbeelden van beeldspraak.
Waar? 
Krantenkoppen, slogans, reclames, uitdrukkingen, spreekwoorden.
Resultaat?
Minimaal drie voorbeelden van beeldspraak.
Per voorbeeld benoem je alle aanwezige/weggelaten elementen.

Slide 44 - Tekstslide

Lezen!
Tijd: 15 minuten
Hoe: In stilte! 
Zoek een gedicht!
Sla het op in taalportfolio
timer
15:00

Slide 45 - Tekstslide

Opdracht: draag een gedicht voor
Wanneer? 
Volgende les

Hoe? 
Je declameert je een gedicht ‘live’ in de klas of indirect via het vertonen van een filmpje waarin je een gedicht declameert.


Slide 46 - Tekstslide